Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder de doorgetrokken streep overschrijden (verkeer in beide richtingen)”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 april 2016 om 21:32 uur op de Rijksweg te Baexem met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde voert (samengevat) aan dat uit de stukken niet de exacte locatie van de gedraging volgt en daardoor is die niet voldoende individualiseerbaar. Om die reden heeft hij onder verwijzing naar een (niet gepubliceerd) arrest van dit hof van 16 juni 2016 met het WAHV-nummer 200.157.038 gevraagd om aan te geven waar de gedraging is geconstateerd.
Voorts heeft de ambtenaar niet aangegeven dat zich geen excepties hebben voorgedaan. Er is door de ambtenaar niet gevraagd naar de reden van de overschrijding. De gemachtigde betoogt verder dat de kantonrechter in zijn motivering op het exceptieverweer niet is ingegaan.
3. Voor zover de gemachtigde stelt dat niet blijkt dat de beslissing van de officier van justitie door een bevoegd medewerker is genomen, mag er in het algemeen van worden uitgegaan dat een door het CJIB namens de officier van justitie verzonden beslissing op een administratief beroep bevoegd is genomen. Dat kan slechts anders zijn wanneer blijkt van concrete feiten of omstandigheden die in een individuele zaak aan de bevoegdheid doen twijfelen. Hiervan is niet gebleken (vgl. het arrest van dit hof van 24 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9412). 4. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving (hierna: Wahv) een administratieve sanctie opleggen voor - onder meer - een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
''Gedragingsgegevens: het betrof een dubbele doorgetrokken streep. (…)
Rijrichting van : Weert
Rijrichting naar : Roermond (…)
Verbalisant [00000] heeft het feit mede geconstateerd.''
6. Op verzoek van de officier van justitie heeft de ambtenaar op 26 september 2016 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt. Hierin verklaart hij op ambtsbelofte:
''Op 01 april 2016, om 21.32 uur reed ik, verbalisant, samen met een collega in een onopvallende surveillancevoertuig over de Rijksweg te Baexem, gelegen buiten de bebouwde kom van Baexem, binnen de gemeente Leudal en waren belast met onopvallende verkeersurveillance. Voor het surveillancevoertuig reed betrokkene [betrokkene] . Ik zag dat betrokkene [betrokkene] reed met een snelheid die hoger lag dan de aldaar wettelijk toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, de door hem rijdende personenauto's reden ongeveer 80 kilometer per uur. Ik zag dat de tussenafstand tussen betrokkene [betrokkene] en de door hem rijdende personenauto's kleiner werd. Ik zag dat betrokkene [betrokkene] zijn snelheid niet verminderde, maar deze twee personenauto's inhaalde over de dubbele doorgetrokken streep. Van een noodzaak om de dubbele doorgetrokken streep te overschrijden was geen sprake. Na deze inhaalactie bleef betrokkene [betrokkene] rijden met een snelheid die hoger lag dan de aldaar geldende maximumsnelheid.''
7. De gemachtigde stelt dat uit het dossier niet blijkt
waarde betrokkene de (dubbele) doorgetrokken streep zou hebben overschreden en dat de verklaring van de ambtenaar te algemene informatie bevat om de gedraging waarop de sanctie betrekking heeft te individualiseren. Het hof stelt in dat verband vast dat de betrokkene staande is gehouden en dat het zaakoverzicht gegevens bevat met betrekking tot het kenteken van het voertuig, de aard, plaats en tijd van de gedraging, hetgeen voldoende informatie oplevert om de gedraging waarop de inleidende beschikking betrekking heeft te individualiseren. Niet aannemelijk is geworden dat de betrokkene over onvoldoende informatie beschikte om zich te kunnen verdedigen tegen de onderhavige gedraging. Derhalve verwerpt het hof het verweer.
8. Ten aanzien van de stelling dat de ambtenaar excepties had behoren uit te sluiten, overweegt het hof als volgt. De gemachtigde heeft kennelijk, gelet ook op hetgeen hij eerder in de procedure heeft aangevoerd, het oog op het (niet gepubliceerde) arrest van dit hof van 9 mei 2011 met WAHV-nummer 200.075.521. Anders dan de gemachtigde meent, kan uit het hiervoor vermelde arrest van het hof niet worden afgeleid dat een ambtenaar in het zaakoverzicht moet aangeven dat zich geen excepties hebben voorgedaan. In genoemde zaak is de ambtenaar door de officier van justitie expliciet gevraagd om aan te geven of bepaalde (uitdrukkelijk genoemde) excepties zich hebben voorgedaan, maar is de ambtenaar daar in zijn aanvullend proces-verbaal niet op in gegaan. In dat concrete geval bood de verklaring van de ambtenaar onvoldoende basis voor de vaststelling dat de gedraging was verricht. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een soortgelijke situatie, nu de ambtenaar in zijn aanvullende verklaring in is gegaan op de door de gemachtigde genoemde excepties door te verklaren dat er geen noodzaak was voor het overschrijden van de doorgetrokken streep.
9. Verder klaagt de gemachtigde dat het (samengevat) nergens meer mogelijk is nadere stukken op te vragen inzake bijvoorbeeld de bevoegdheid van de ambtenaar gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State hierover.
10. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in administratief beroep, naast het zaakoverzicht en eventuele foto's van de gedraging, heeft verzocht om verscheidene documenten die onder meer zien op de bevoegdheid en bekwaamheid van de betrokken medewerkers.
11. De op de zaak betrekking hebbende stukken dienen deel uit te maken van het dossier (vgl. het arrest van het hof van 2 februari 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:1050). In zaken als deze worden het zaakoverzicht en – indien van toepassing – een foto van de gedraging aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Het hof stelt vast dat deze stukken zich in het dossier bevinden. Andere documenten hoeven geen deel uit te maken van het dossier. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:8247). Die situatie kan zich voordoen wanneer feiten of omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die niet of onvoldoende kunnen worden weerlegd aan de hand van het zaakoverzicht, de eventuele foto’s en de overige aanwezige stukken dan wel wanneer feiten of omstandigheden worden aangevoerd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de uit die stukken blijkende gegevens. 12. Het hof overweegt dat het enkel stellen van een vraag dan wel het opwerpen van een suggestie omtrent bijvoorbeeld de vermeende onbevoegdheid van de desbetreffende medewerker, geen aanleiding vormt om in deze zaak stukken die zien op de bevoegdheid van deze medewerker aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken. De verweren van de gemachtigde treffen geen doel.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep terecht ongegrond verklaard door de kantonrechter.
14. Het hof stelt vast dat de kantonrechter, zoals de gemachtigde zelf ook heeft geconstateerd, niet is ingegaan op het exceptieverweer. De beslissing van de kantonrechter is dus gebrekkig gemotiveerd. Nu het beroep wel terecht ongegrond is verklaard, bevestigt het hof de beslissing van de kantonrechter met aanvulling van gronden.
15. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).