ECLI:NL:GHARL:2019:5331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
WAHV 200.224.737
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenvergoeding in hoger beroep na vernietiging van beslissing officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2017. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Tevens was er een verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen tot een bedrag van € 123,75.

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, waarbij hij verweer voerde tegen de toekenning van de proceskostenvergoeding. Het hof oordeelde dat, nu de inleidende beschikking niet was vernietigd, de kantonrechter geen proceskostenvergoeding had hoeven toe te kennen. Dit oordeel was in lijn met een eerder arrest van het hof van 1 mei 2019.

Het hof heeft verder vastgesteld dat de gemachtigde van de betrokkene ter zitting was verschenen, en niet de betrokkene zelf, zoals in de beslissing van de kantonrechter was vermeld. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter in zoverre verbeterd. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging waarvoor de sanctie was opgelegd, niet kon worden vastgesteld, maar het hof oordeelde dat de gedraging wel degelijk was verricht. Het beroep op overmacht werd verworpen, omdat de betrokkene niet had onderbouwd dat hij de gedraging niet kon voorkomen.

Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om vergoeding van kosten af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige waarneming van verkeersborden door bestuurders en de voorwaarden voor een geslaagd beroep op overmacht.

Uitspraak

WAHV 200.224.737
26 juni 2019
CJIB 201854289
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 8 september 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] (Adviesbureau [C] ),
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde voert aan dat de beslissing van de kantonrechter een onjuistheid bevat. Daarin staat namelijk vermeld dat de betrokkene ter zitting is verschenen. Dit klopt niet. Niet de betrokkene is verschenen, maar de gemachtigde van de betrokkene. De gemachtigde verwijst daarbij naar de door hem overgelegde brief van de griffier van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 september 2017.
2. Het hof constateert dat in de bovengenoemde brief wordt bevestigd dat de gemachtigde van de betrokkene ter zitting is verschenen en niet, zoals in de beslissing van de kantonrechter staat vermeld, de betrokkene zelf. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom in zoverre verbeterd lezen.
3. Verder richten de bezwaren van de gemachtigde zich tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 90,- is opgelegd ter zake van “handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan 2 wielen, bord C6 bijlage I RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 september 2016 om 11:40 uur op de Schieweg te Rotterdam met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
4. De gemachtigde voert primair aan dat op basis van de stukken in het onderhavige dossier niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Niet gebleken is immers dat aan de inleidende beschikking een ambtsedige verklaring ten grondslag ligt. De gegevens in het zaakoverzicht kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Subsidiair voert de gemachtigde aan dat de betrokkene de gedraging niet kon voorkomen. De camera bevond zich namelijk enkele meters na het bord C6. Een dergelijke afstand is onvoldoende om een weggebruiker voor te bereiden op een verboden handeling. De betrokkene kon moeilijk met gillende banden midden op de weg op zijn rem trappen om vervolgens te keren. Uit het dossier blijkt ook niet dat er vooraankondigingsborden zijn geplaatst en zo ja, waar precies en met welke vermelding.
5. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. De Wahv stelt niet de eis dat aan de oplegging van de sanctie een ambtsedig proces-verbaal ten grondslag ligt. De vaststelling dat de gedraging is verricht kan ook worden gebaseerd op andere beschikbare gegevens.
6. Het zaakoverzicht houdt zakelijk weergegeven onder meer in dat is geconstateerd dat met het voertuig van de betrokkene op de in de inleidende beschikking genoemde datum, tijd en plaats is gehandeld in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen, hetgeen was aangegeven door middel van een bord C6 van bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
7. Voorts bevat het dossier het brondocument, alsmede een rapport, opgemaakt door
[D] . Dit rapport bevat onder meer de volgende gegevens:
"Bord geslotenverklaring C06. De overtreding is geautomatiseerd geconstateerd en op een digitale foto vastgelegd door een camera die op enkele meters na bord C06 is geplaatst. (…) De camera heeft waargenomen dat het voornoemde voertuig kwam uit de noordelijke richting van de Gordelbrug en reed in zuidelijke richting naar Schieweg. De camera heeft waargenomen dat het betrokken voertuig het voor hem bedoelde bord geslotenverklaring C06 negeerde en de geslotenverklaring in reed. Het bord geslotenverklaring C06 is geplaatst op de Schieweg ter hoogte van Gordelpad."
Bij het rapport is een foto van de voorkant van het voertuig van de betrokkene gevoegd.
8. Gelet op de stukken in het dossier is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
9. Het hof begrijpt het verweer van de gemachtigde dat de betrokkene de gedraging niet kon voorkomen als een beroep op overmacht. Een geslaagd beroep op overmacht kan leiden tot het oordeel dat de gedraging is verricht onder zodanige omstandigheden dat de sanctie achterwege zou moeten blijven. Aan een dergelijk beroep dient ten minste de eis te worden gesteld dat feiten en omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de bestuurder onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
10. Aan dit vereiste is in het onderhavige geval niet voldaan. De omstandigheid dat de camera die de gedraging heeft geregistreerd zich slechts enkele meters na het bord C6 bevindt, kan geen situatie van overmacht opleveren. De gedraging is namelijk reeds verricht bij het passeren van het bord C6 en niet pas bij de camera. Van een bestuurder wordt verwacht dat hij de voor hem geldende bebording tijdig opmerkt en daarop anticipeert. De enkele stelling dat de betrokkene de gedraging niet kon voorkomen, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op overmacht. Zo heeft de betrokkene niet onderbouwd dat er op de door de hem gereden route geen vooraankondigingsbord was geplaatst dat aangeeft dat men een milieuzone nadert dan wel dat het voor de betrokkene niet mogelijk was om tijdig een alternatieve route te kiezen. Aldus is niet gebleken dat de betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt dat hij zich in de milieuzone heeft begeven. Het beroep op overmacht wordt daarom verworpen.
11. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond heeft verklaard.
12. Verder heeft de gemachtigde verweer gevoerd tegen de door de kantonrechter toegekende proceskostenvergoeding. Nu de inleidende beschikking niet is vernietigd, had de kantonrechter, gelet op het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:3197, geen proceskostenvergoeding behoeven toe te kennen. Gelet hierop kan in dit verweer ook geen grond worden gevonden voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
13. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen en het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.