ECLI:NL:GHARL:2019:5543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.209.110
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van BOA bij handhaving van verkeersregels en sancties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2016. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 90,- die aan de betrokkene was opgelegd wegens het gebruik van een weg in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen (bord C12) op 4 oktober 2015. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding.

Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de betrokkene ten onrechte niet door de officier van justitie is gehoord. Het hof oordeelt dat de kantonrechter dit heeft miskend en vernietigt daarom de beslissing van de kantonrechter. De sanctie is opgelegd door een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) die volgens de gemachtigde niet bevoegd was om deze overtreding te sanctioneren, omdat hij was ingedeeld in het domein Milieu, welzijn en infrastructuur. Het hof oordeelt dat de boa wel degelijk bevoegd was om te handhaven op C-borden, mits dit in relatie tot de openbare orde gebeurt.

Het hof concludeert echter dat in de onderliggende besluitvorming enkel het belang van verkeersveiligheid is genoemd en er geen verband is aangetoond met de openbare orde. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de boa bevoegd was om handhavend op te treden. Het hof vernietigt de inleidende beschikking en kent de proceskosten toe aan de betrokkene, tot een bedrag van € 256,-. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, het beroep wordt gegrond verklaard, en de sanctie wordt vernietigd.

Uitspraak

WAHV 200.209.110
5 juli 2019
CJIB 192790891
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 22 december 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de officier van justitie hem ten onrechte niet heeft gehoord. Het hof stelt vast dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en dat zich geen uitzonderingsgevallen voordoen. De kantonrechter heeft dat miskend. Het hof zal daarom - in het licht van bestendige, bekende en daarom niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt - de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “een weg gebruiken in strijd met geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen (bord C12)”, welke gedraging zou zijn verricht op 4 oktober 2015 om 15:48 uur op de Amsterdamsestraatweg te Baarn met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
3. De gemachtigde stelt dat buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) die de sanctie heeft opgelegd, is ingedeeld in het domein Milieu, welzijn en infrastructuur. Dat betekent volgens de gemachtigde dat deze boa op basis van de Circulaire boa niet bevoegd was om voor een in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) opgenomen overtreding te sanctioneren. Voor zover de Beleidsregels boa van toepassing zouden zijn, wat de gemachtigde betwist, gelet op het ontbreken van overgangsrecht, kan ook daar de bevoegdheid niet uit volgen. Het RVV 1990 wordt in de lijst in de Beleidsregels boa namelijk niet genoemd. Meer subsidiair betwist de gemachtigde dat het C12-bord is geplaatst in relatie tot de openbare orde. Aangezien op C-borden slechts mag worden gehandhaafd in relatie tot de openbare orde, is de sanctie onbevoegd opgelegd, aldus de gemachtigde.
4. Het hof passeert het verweer van de gemachtigde dat de Beleidsregels boa, die in werking zijn getreden op 1 juli 2015, in dit geval niet van toepassing zouden zijn. Hierbij wordt verwezen naar vaste rechtspraak op dit punt.
5. Het verweer dat een boa in het domein Milieu, welzijn en infrastructuur in geen geval kan handhaven op gedragingen uit het RVV 1990, treft geen doel. Nog afgezien van het feit dat uit de stukken niet blijkt dat de betreffende boa in het domein Milieu, welzijn en infrastructuur was ingedeeld, verwijst het hof naar de betreffende domeinlijst, die is opgenomen in artikel 7.4 van de Beleidsregels boa, zoals die ten tijde van de sanctieoplegging golden. Onder sub 22 is boa's in dit domein uitdrukkelijk toegestaan om te handhaven op C-borden, zij het dat dit slechts is toegestaan in relatie tot de openbare orde. Hetzelfde geldt overigens voor boa's die zijn ingedeeld in het domein Openbare ruimte (zie de domeinlijst in artikel 6.4 onder 16 van de toenmalige Beleidsregels boa).
6. De gemachtigde betwist dat de handhaving in dit geval betrekking had op de openbare orde. Hij verwijst naar besluiten van de Provincie Utrecht, waaruit blijkt dat de plaatsing van het bord deel uitmaakt van een aantal maatregelen in het belang van de verkeersveiligheid.
7. Het hof heeft in zijn arrest van 14 juni 2018 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2018:5537) geoordeeld dat het begrip openbare orde in de zin van de Beleidsregels boa moet worden ingevuld aan de hand van wat daarover in een brief van 12 april 2011 van het College van procureurs-generaal staat vermeld, namelijk:
“Het criterium openbare orde dient echter zo te worden verstaan, aldus het College, dat daaronder tevens valt het tegengaan van overlast, bijvoorbeeld door sluipverkeer, en het verbeteren van de leefbaarheid, bijvoorbeeld door bepaalde gebieden af te sluiten voor (vracht)auto's, de zogenaamde milieuzones.”
8. Het hof constateert dat in dit geval in de onderliggende besluitvorming slechts het belang van de verkeersveiligheid wordt genoemd. Er blijkt niet dat de plaatsing van het bord C12 enig verband had met de openbare orde. Dat maakt dat niet kan worden vastgesteld dat de boa bevoegd was om ten aanzien van vermeende overtredingen van dit verkeersbord handhavend op te treden. Bij die stand van zaken kan de inleidende beschikking niet in stand blijven. Het hof beslist daarom als hierna is vermeld.
9. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het hof constateert dat eerst in hoger beroep een verweer tegen de inleidende beschikking is aangevoerd dat doel treft. Gelet daarop ziet het hof aanleiding slechts voor de proceshandeling in hoger beroep een vergoeding toe te kennen. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient 1 punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 256,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 192790891 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 256,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.