ECLI:NL:GHARL:2019:5579

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.252.567
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van buitengewoon opsporingsambtenaar bij administratieve sanctie en schending van artikel 5 Wahv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 26 oktober 2018 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod op 5 december 2017. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de bevoegdheid van de ambtenaar die de sanctie had opgelegd, omdat deze in dienst was van Afvalverwijdering Rivierenland (Avri). Het hof oordeelt dat Avri voldoet aan de voorwaarden van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar, waardoor de ambtenaar bevoegd was om de sanctie op te leggen.

Daarnaast werd aangevoerd dat de inleidende beschikking in strijd was met artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), omdat er geen verwijzing naar de disculpatiegronden in artikel 8 Wahv was opgenomen. Het hof constateert dat deze schending inderdaad heeft plaatsgevonden, maar oordeelt dat de sanctie desondanks in stand kan blijven op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet is aangetoond dat de betrokkene in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

WAHV 200.252.567
8 juli 2019
CJIB 213015437
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 26 oktober 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , Adviesbureau [C] ,
kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod / parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
5 december 2017 om 14:02 uur op de Oude Haven te Tiel met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde voert aan dat uit het dossier feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de bevoegdheid van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd. Op grond van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar moeten buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) in bezoldigde overheidsdienst zijn. Uit de stukken blijkt echter dat de betreffende ambtenaar in dienst is van Afvalverwijdering Rivierenland (Avri).
3. In paragraaf 3.1 van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar staat dat het gebruik van opsporingsbevoegdheid en geweldsmiddelen gelet op de grote impact die dit op burgers en ondernemingen kan hebben een privilege blijft dat is voorbehouden aan de overheid. Dit betekent dat boa’s in beginsel in bezoldigde dienst moeten zijn van een publiekrechtelijk rechtspersoon of een privaatrechtelijk rechtspersoon die voldoet aan de in die paragraaf genoemde voorwaarden.
4. Uit het dossier blijkt dat de onderhavige sanctie is opgelegd door een buitengewoon opsporingsambtenaar in het domein Openbare Ruimte, in dienst van Avri, afdeling toezicht en handhaving openbare ruimte.
5. Avri is een openbaar lichaam dat door acht gemeenten in de regio is ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen ter behartiging van de afvalverwijdering en afvalverwerking, het beheer van de openbare ruimte en het toezicht en de handhaving ten behoeve van de betrokken gemeenten (Gemeenschappelijke regeling Avri d.d. 1 december 2015, Staatscourant 18 november 2015, nr. 41358).
6. Het hof stelt vast dat Avri voldoet aan de voorwaarden die zijn genoemd in paragraaf 3.1 van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd leidt dan ook niet tot twijfel aan de bevoegdheid van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd.
7. Voorts voert de gemachtigde aan dat de inleidende beschikking is gegeven in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). In dat artikel is uitdrukkelijk vermeld dat de betrokkene dient te worden gewezen op het bepaalde in artikel 8 van de Wahv. Dit is niet gebeurd. De inleidende beschikking kan dan ook niet in stand blijven.
8. In artikel 5 van de Wahv is voor zover hier van belang bepaald dat indien de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven, hij daarbij wordt gewezen op het bepaalde in artikel 8 van de Wahv.
9. Het hof stelt vast dat de onderhavige sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder is opgelegd en dat in de inleidende beschikking geen verwijzing naar artikel 8 van de Wahv is opgenomen. Aldus is sprake van schending van het bepaalde in artikel 5 van de Wahv.
10. Het hof zal de inleidende beschikking echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in stand laten. Niet gebleken is dat de betrokkene door het ontbreken van de verwijzing naar de disculpatiegronden van artikel 8 van de Wahv in zijn (verdedigings)belangen is geschaad. De gemachtigde heeft dit ook niet gesteld. Gelet hierop is aannemelijk dat de betrokkene door deze schending niet is benadeeld.
11. Nu de bezwaren van de gemachtigde geen doel treffen, zal de beslissing van de kantonrechter worden bevestigd.
12. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.