ECLI:NL:GHARL:2019:5607

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.254.698/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verzoek tot ondertoezichtstelling leidt tot niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De moeder van de minderjarige had in eerste aanleg verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de minderjarige onder toezicht te stellen. Tijdens de zitting op 29 januari 2019 heeft de vertegenwoordiger van de Raad, de heer [D], het verzoek tot ondertoezichtstelling ingetrokken, wat door het hof als onherroepelijk werd beschouwd. Het hof oordeelde dat de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland ten onrechte de ondertoezichtstelling had uitgesproken, aangezien het verzoek niet meer bestond. De moeder had vier grieven ingediend in hoger beroep, maar het hof kwam niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze grieven, omdat de Raad niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek. De uitspraak van de kinderrechter werd vernietigd, en het hof verklaarde de Raad niet-ontvankelijk in het verzoek tot ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.698/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/189210 / JE RK 18-908)
beschikking van 2 juli 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
de raad voor de kinderbescherming regio Noord-Nederland,
kantoorhoudend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
kantoorhoudend te Groningen,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Jans te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 29 januari 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, ex artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 februari 2019;
- een journaalbericht van mr. Wolfert van 5 maart 2019 met productie(s);
- een brief van de raad van 26 maart 2019;
- een brief van de raad van 7 mei 2019 met bijlage;
- een journaalbericht van mr. Wolfert van 14 mei 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wolfert van 27 mei 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, namens de raad mw. [C] en ook de vader is verschenen. Door mr. Wolfert zijn pleitaantekeningen overgelegd.

3.Feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008 (hierna: [de minderjarige] ).
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 21 december 2018, heeft de raad verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. Ter onderbouwing is verwezen naar het daarbij gevoegd raadsrapport van 20 december 2018.
3.3
Namens de moeder is op 28 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
3.4
De kinderrechter heeft het verzoek ter terechtzitting op 29 januari 2019 behandeld en vervolgens aanstonds mondeling uitspraak gedaan (zaaknummer C/18/189210 / JE RK 18-908) inhoudend dat [de minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI met ingang van 29 januari 2019 tot 29 januari 2020. Die uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5
Bij afzonderlijke mondelinge uitspraak van 29 januari 2019 (zaaknummer C/18/177294 / FA RK 17-1966) is, voor zover van belang, het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. Die uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil in deze procedure betreft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 29 januari 2019 tot 29 januari 2020.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen en zij verzoekt het hof voormelde mondelinge uitspraak van de kinderrechter van 29 januari 2019 met zaaknummer C/18/189210 / JE RK 18-908, te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog als ingetrokken te beschouwen dan wel de raad niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing5.1 De moeder klaagt in haar eerste grief dat het de (kinderrechter in de) rechtbank niet vrij stond om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uit te spreken omdat de raad zijn verzoek daartoe tijdens de zitting op 29 januari 2019, vóór de mondelinge uitspraak, had ingetrokken. Deze grief treft doel.

5.2
Uit het tot de stukken behorende proces-verbaal van de zitting van 29 januari 2019 blijkt dat de vertegenwoordiger van de raad, de heer [D] , bij aanvang van de zitting van de kinderrechter op 29 januari 2019 het volgende heeft verklaard:
"Graag wil ik voorafgaand aan de behandeling meedelen dat ik een uur geleden ben
gebeld door het kantoor van de Raad. Er is door de vrouw een klacht ingediend. Ik kan
niet anders dan in afwachting van de klachtenprocedure het onderzoeksrapport en
advies intrekken."
en vervolgens aan het einde van die zitting (vóór de schorsing ter beraad en vóór de mondelinge uitspraak):
"Er is door de vrouw een klacht ingediend. Ik bevind mij in een dilemma en kan niet
anders dan het verzoek intrekken, in afwachting van de klachtenprocedure. Stel dat ik
het advies handhaaf, dan kan ik mogelijk ook een klacht krijgen. Ik heb net pas om 12
uur vanmiddag de klacht gehoord en kan er inhoudelijk niet op ingaan".
5.3
Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is ingetrokken. Van beletselen daarvoor is het hof niet gebleken. Zo heeft mw. [C] ter zitting van het hof desgevraagd verklaard dat intrekking van een verzoek als het onderhavige ongebruikelijk is zonder intern vooroverleg, maar dat de heer [D] daartoe op zich wel bevoegd was. Voorts gelden geen specifieke vormvereisten voor een intrekking en is het niet ongebruikelijk dat een intrekking ter zitting mondeling plaatsvindt, waarbij de weergave in het proces-verbaal als schriftelijke weergave ervan kan worden beschouwd. Voor zover de kinderrechter het oog heeft gehad op het belang van [de minderjarige] ziet het hof ook daarin geen beletsel voor de intrekking van het verzoek door de raad. Het staat de raad immers vrij zo nodig een nieuw verzoek in te dienen, evenals overigens de andere personen en instanties bedoeld in artikel 1:255 lid 2 en lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De wet voorziet niet in een ambtshalve bevoegdheid tot het uitspreken van een ondertoezichtstelling en van een ander (of nieuw) verzoek is in deze procedure niet gebleken. Een intrekking is voorts naar zijn aard onherroepelijk.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat ten onrechte de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] door de (kinderrechter in de) rechtbank is uitgesproken en dat de desbetreffende hier bestreden mondelinge uitspraak daarom niet in stand kan blijven. Het hof zal de uitspraak vernietigen en de raad alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het inleidend verzoek, nu dit niet is gehandhaafd. Aan beoordeling van de overige grieven van de moeder en inhoudelijke toetsing van de maatregel komt het hof daardoor niet toe.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden uitspraak vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden mondelinge uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 januari 2019 (C/18/189210 / JE RK 18-908) waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de raad niet-ontvankelijk in het schriftelijk verzoek van 21 december 2018 tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in] 2008.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, voorzitter, G.M. van der Meer en
M. Weissink, leden, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 2 juli 2019 in het openbaar uitgesproken.