ECLI:NL:GHARL:2019:5613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.248.759
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het instellen van mentorschap en bewind voor een meerderjarige met een verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van [verzoekster] om de beschikkingen van de kantonrechter te vernietigen. De kantonrechter had op 5 september 2018 een mentorschap ingesteld en de goederen van [verzoekster] onder bewind gesteld. [verzoekster] is het niet eens met deze beslissingen en heeft hoger beroep ingesteld, omdat zij wil leren haar eigen zaken te doen en niet onder bewind wil staan.

Het hof heeft de zaak behandeld op 4 juni 2019, waarbij [verzoekster] aanwezig was met haar advocaat. De William Schrikker Stichting, die als verweerster optreedt, heeft de verzoeken van [verzoekster] betwist. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] in het verleden onder toezicht heeft gestaan van de stichting en dat er zorgen zijn over haar vermogen om zelfstandig haar belangen te behartigen.

Na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft het hof geconcludeerd dat het instellen van een mentorschap en bewind nog steeds noodzakelijk is. Het hof heeft de beslissingen van de kantonrechter bekrachtigd, omdat deze in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten. Het hof heeft benadrukt dat er een leertraject voor [verzoekster] moet komen om haar te helpen bij het zelfstandig functioneren, maar dat op dit moment de bescherming van haar belangen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.759
(zaaknummers rechtbank Gelderland 6825105 en 6825087)
beschikking van 9 juli 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
en
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de stichting,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de mentor] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verder te noemen: [de mentor] ,
en
[de vader],
wonende te [A] ,
de vader van [verzoekster] ,
en
[de moeder] ,
wonende te [A] ,
de moeder van [verzoekster] ,
en
[de broer] ,
wonende te [A] ,
de broer van [verzoekster] ,
en
[de zuster1] ,
wonende te [A] ,
de zuster van [verzoekster] ,
en
[de zuster2] ,
wonende te [A] ,
de zuster van [verzoekster] .

1.Het proces bij de rechtbank

In de beschikkingen van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 5 september 2018, uitgesproken onder de op de eerste bladzijde vermelde zaaknummers, staat hoe het precies bij de rechtbank is gegaan. In het vervolg worden deze beschikkingen ook wel de bestreden beschikkingen genoemd.

2.Het proces bij het hof

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift met bewijsstukken, ingekomen op 20 oktober 2018;
  • het verweerschrift met bewijsstukken.
2.2
In de beschikking van 11 december 2018 heeft dit hof beslist dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoek om de directe werking van de bestreden beschikkingen (ook wel genoemd: de uitvoerbaarheid bij voorraad) te schorsen.
2.3
De mondelinge behandeling van de zaak is gehouden op 4 juni 2019. [verzoekster] was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting was [C] aanwezig. Namens [de mentor] was [D] aanwezig. Ook waren de ouders van [verzoekster] erbij.

3.De voorgeschiedenis

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 2000 te [A] .
3.2
[verzoekster] heeft tussen 15 maart 2006 en 17 oktober 2012 onder toezicht gestaan van de stichting. Verder is zij in mei 2007 uithuisgeplaatst, voor het laatst heeft zij gewoond bij Stichting [E] .
3.3
In de beschikking van 17 oktober 2012 staat dat de rechtbank Arnhem de moeder en de vader van [verzoekster] heeft ontheven van het gezag over, onder andere, [verzoekster] en tot voogdes over [verzoekster] heeft benoemd de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, gevestigd te Arnhem, die de uitvoering van de voogdij over [verzoekster] heeft opgedragen aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.

4.Waar het nu over gaat

4.1
Op 12 april 2018 heeft de stichting de kantonrechter gevraagd een mentorschap in te stellen over [verzoekster] . De stichting heeft ook gevraagd een bewind in te stellen over de goederen die [verzoekster] heeft en zal krijgen.
4.2
Bij beschikking van 5 september 2018 met zaaknummer 6825105 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoekster] en heeft de kantonrechter [de mentor] tot mentor benoemd. Bij een afzonderlijke beschikking van 5 september 2018 met zaaknummer 6825087 heeft de kantonrechter de goederen die [verzoekster] heeft en zal krijgen onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand en [de mentor] tot bewindvoerder benoemd.
4.3
[verzoekster] is het niet eens met de beslissingen van de kantonrechter en is daarom in hoger beroep gekomen. Zij wil niet onder bewind staan en zij wil ook niet dat haar goederen onder bewind staan, omdat zij wil leren haar eigen zaken zelf te kunnen doen.
Zij heeft hoger beroep ingesteld en aan het hof gevraagd de bestreden beschikkingen te vernietigen en een nieuwe beschikking te geven waarin de verzoeken van de stichting om voor haar een mentorschap in te stellen en om haar goederen onder bewind te plaatsen af te wijzen. De bezwaren van [verzoekster] tegen de bestreden beschikkingen staan in haar beroepschrift in de zogenaamde grieven.
4.4
De stichting is het niet eens met het verzoek van [verzoekster] in hoger beroep.

5.De redenen voor de beslissing van het hof

mentorschap
5.1
De rechter kan over een persoon een mentorschap instellen. Dat staat in
artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dat artikel staat:
Indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter een mentorschap instellen.
bewind
5.2
De rechter kan de goederen van een persoon onder bewind stellen.
In artikel 1:431 lid 1 BW staat het volgende:
Indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.3
Het hof vindt dat het instellen van een mentorschap en het instellen van een bewind over de goederen van [verzoekster] nog steeds nodig is. Deze beslissingen kloppen met de eisen die in de wet staan. Het hof vindt dus dat de kantonrechter hierover twee goede beslissingen heeft genomen. Het hof is het daarmee eens en zal daarom de beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigen. Hierna zal het hof uitleggen waarom de beslissingen van de kantonrechter juist zijn.
5.4
Ter mondelinge behandeling bij het hof heeft [verzoekster] verteld dat zij graag wil leren haar eigen zaken te kunnen doen en dat zij begeleiding wil bij het doen van haar financiën, zodat zij kan leren hoe zij het beste kan omgaan met geld. Haar broer wil en kan haar daarbij helpen. [verzoekster] heeft op de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat zij nu op drie plekken dagbesteding heeft. Zij werkt bij [F] , zij doet inpakwerk en zij doet kantinewerk. Kantine- en industriewerk vindt zij het leukste om te doen. Zij wil liever niet stilzitten en wil graag zelfstandig blijven. Zij heeft al een aantal dingen in de groep geleerd, zoals haar bed opmaken, haar kamer opruimen en koken. Zij wil liever niet dat er 24 uur per dag een begeleider op haar vingers kijkt. Haar broer en zussen staan ook niet onder bewind en hebben ook geen mentor en zij doen het prima.
Net als de mentor/bewindvoerder en de stichting vindt ook het hof dat eerst beter moet worden onderzocht of [verzoekster] echt zelfstandig haar eigen zaken kan behartigen. [verzoekster] moet daarvoor eerst een leertraject volgen. Op dit moment weet het hof nog niet zeker of [verzoekster] zelfstandig haar eigen zaken kan behartigen.
Mevrouw [D] van [de mentor] en mevrouw [C] van de stichting hebben beiden verteld dat er op dit moment geen schulden zijn, maar dat [verzoekster] wel in de schulden terecht kan komen als zij niet de hulp krijgt die zij nodig heeft. Er zijn op dit moment geen directe familieleden die [verzoekster] hulp kunnen geven als zij die hulp nodig heeft. De moeder van [verzoekster] heeft op de mondelinge behandeling verteld dat zij ook een beperking heeft en dat het voor haar verwarrend is. Voor de vader is dat ook zo. Haar broers en zus zouden [verzoekster] natuurlijk kunnen helpen, maar ook zij hebben een beperking. Het zou dan ook kunnen dat [verzoekster] onbedoeld in de schulden raakt of dat zij beslissingen neemt die niet goed voor haar zijn. In combinatie met haar eigen verstandelijke beperking is het dan het beste voor haar dat een mentor en een bewindvoerder zijn die de zaken van [verzoekster] voor haar regelen.
Het is positief dat het contact tussen [verzoekster] met de bewindvoerder/mentor en de familie goed verloopt. De bewindvoerder/mentor respecteert de familiebanden die [verzoekster] met haar ouders heeft en bezoekt [verzoekster] bij de dagbesteding en niet thuis, zoals [verzoekster] dat graag wil.

6.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep het volgende:
bekrachtigt de twee beschikkingen van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 5 september 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, A. Smeeïng-van Hees en
D.J.I. Kroezen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 9 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.