In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schadestaatprocedure tussen [appellant] en de coöperatie Rabobank U.A. [appellant] had in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd, waarbij hij stelde dat hij pensioenschade had geleden als gevolg van een tekortkoming door Rabobank, die zou hebben geleid tot het faillissement van De Hakenberg Groep. Het hof oordeelde dat, zelfs indien het causaal verband tussen de tekortkoming van Rabobank en het faillissement zou komen vast te staan, [appellant] onvoldoende had gemotiveerd en onderbouwd dat hij daadwerkelijk pensioenschade had geleden. Het hof verwees naar eerdere arresten en de noodzaak voor [appellant] om zijn schadeposten duidelijk te onderbouwen. Het hof had eerder al een deskundige willen benoemen, maar concludeerde dat er geen aanleiding meer was voor deze benoeming, gezien de onduidelijkheid die [appellant] had laten bestaan over zijn schade. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel en wees de vorderingen van [appellant] af. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Rabobank werden vastgesteld op € 5.160,00 voor griffierecht en € 19.253,50 voor salaris advocaat.