ECLI:NL:GHARL:2019:5687

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.226.411
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake verkeerssanctie voor negeren rood licht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 5 oktober 2017 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de betrokkene op juiste wijze heeft verzocht om te worden gehoord in administratief beroep. De officier van justitie heeft echter niet op adequate wijze de gelegenheid geboden om te worden gehoord, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Het hof vernietigt daarom de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.

De zaak betreft een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd aan de betrokkene voor het negeren van een rood verkeerslicht op 6 oktober 2016. De gemachtigde betwist de gedraging en stelt dat de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd niet bevoegd was. Het hof overweegt dat de ambtenaar op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bevoegd was om de sanctie op te leggen. De verklaring van de ambtenaar dat de verkeerssituatie een staandehouding niet toeliet, wordt in samenhang met andere gegevens in het zaakoverzicht beoordeeld.

Het hof concludeert dat de sanctie terecht is opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder, omdat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De betrokkene heeft de gedraging niet voldoende betwist, waardoor het hof oordeelt dat de sanctie in stand blijft. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd.

Uitspraak

WAHV 200.226.411
10 juli 2019
CJIB 202028934
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 5 oktober 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich allereerst op het standpunt dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Namens de betrokkene is in administratief beroep verzocht om te worden gehoord. Er is getracht telefonisch contact op te nemen met de gemachtigde van de betrokkene teneinde een telefonische hoorzitting in te plannen, maar dit is niet gelukt. De officier van justitie had in dat geval een schriftelijke uitnodiging moeten versturen, hetgeen niet is geschied. Telefonisch horen in plaats van het houden van een hoorzitting kan bovendien slechts met toestemming van de betrokkene plaatsvinden en deze toestemming is nimmer gegeven.
2. Het hof stelt vast dat het verzoek om te worden gehoord in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en dat geen van de andere uitzonderingssituaties, bedoeld in artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zich hier voordoet. De officier van justitie heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord door hem op drie, vooraf niet aangekondigde, tijdstippen te bellen. Omdat de gemachtigde van de betrokkene telefonisch niet beschikbaar was, heeft de officier van justitie telkens een boodschap achtergelaten bij de secretaresse. Daarmee is de gemachtigde naar het oordeel van het hof niet op adequate wijze in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Het hof overweegt daartoe dat gelet op artikel 7:19, derde lid, van de Awb slechts van horen in het openbaar kan worden afgezien op verzoek van een belanghebbende dan wel om gewichtige redenen. Het een noch het ander doet zich hier voor. Dat de gemachtigde niet op de door zijn secretaresse doorgegeven boodschappen heeft gereageerd, vormt geen gewichtige reden om van het horen in het openbaar af te zien.
3. Voorgaande houdt in dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond zal verklaren en die beslissing zal vernietigen. De overige tegen deze beslissingen aangevoerde bezwaren behoeven derhalve geen bespreking meer.
4. Thans staan ter beoordeling van het hof de door de gemachtigde opgeworpen bezwaren tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 230,- is opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 6 oktober 2016 om 13:02 uur op de 2e Brandenburgerweg te Bilthoven met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
5. De gedraging wordt namens de betrokkene betwist. De gemachtigde brengt naar voren dat niet is gebleken dat een ambtsedige verklaring aan de boetebeschikking ten grondslag ligt. De verklaring in het zaakoverzicht kan niet als zodanig worden gezien zodat daaraan geen bijzondere bewijskracht toekomt. Op basis van de thans onderliggende stukken staat daarom niet in rechte vast dat de gedraging door de betrokkene is begaan. De ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd, is blijkens het zaakoverzicht een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) in het domein generieke opsporing. De restcategorie generieke opsporing is blijkens de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Beleidsregels boa) een vreemde eend in de bijt en wordt alleen toegepast wanneer de andere domeinen niet toereikend zijn. Uit de bij het hoger beroepschrift gevoegde aanstellingsakte blijkt dat de ambtenaar is aangesteld als medewerker administratie B. Nu de ambtenaar kennelijk bevoegd is om de administratie van het politiekorps te verzorgen, is hij niet bevoegd om sancties als de onderhavige op te leggen. De onderhavige sanctie is daarnaast ten onrechte opgelegd aan de kentekenhouder. In het zaakoverzicht valt te lezen dat de verkeerssituatie een staandehouding niet zou toelaten. Dit is volgens de gemachtigde een wel heel algemene, en in het geheel niet nader geconcretiseerde, stelling. Bovendien is dit niet aannemelijk, nu de ambtenaar achter de betrokkene aan had kunnen rijden, hem een stopteken had kunnen geven om hem vervolgens staande te kunnen houden. Een ambtenaar mag een rood licht uitstralend verkeerslicht immers negeren. Hetgeen evenmin aannemelijk is, is dat de betrokkene het rode licht zou negeren, terwijl hij langs een als zodanig herkenbare politieauto rijdt.
6. Het hof overweegt allereerst dat een daartoe aangewezen ambtenaar op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) een administratieve sanctie kan opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Zoals het hof in zijn arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855 heeft overwogen, stelt de Wahv niet de eis dat de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt en kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring of andere gegevens kan worden gebaseerd. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
7. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast de volgende verklaring:
"Ik had direct zicht op het verkeerslicht en zag dat deze ongeveer 4 seconden op rood stond op het moment dat betrokkene dit licht negeerde en zijn weg vervolgde. (…)
Naam van ambtenaar 1: [D]
Eed/belofte ambtenaar: belofte
Rangomschr. ambtenaar 1: boa domein generieke opsporing. (…)
Opmerkingen ambtenaar 1: rapporteur stond als eerste te wachten voor het rode verkeerslicht toen zij werd ingehaald door genoemd voertuig. Het voertuig passeerde met verhoogde snelheid en reed door het rode licht, wat op dat moment al geruime tijd op rood stond.
Reden geen staandehouding: de verkeerssituatie ter plaatste liet staande houden niet toe."
8. De stelling dat de ambtenaar die de onderhavige sanctie heeft opgelegd hiertoe niet bevoegd is, volgt het hof niet. Niet weersproken is dat deze ambtenaar werkzaam is als boa (domein generieke opsporing) bij de politie Utrecht. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in combinatie met artikel 3, eerste lid, jo artikel 2, eerste lid, van de Wahv zijn boa's bevoegd voor gedragingen als de onderhavige een administratiefrechtelijke sanctie op te leggen. De Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar verzetten zich niet tegen het opleggen van een administratiefrechtelijke sanctie voor een gedraging als de onderhavige door een boa werkzaam in het domein generieke opsporing. Dat de desbetreffende ambtenaar is aangesteld als administratief/technisch medewerker doet hieraan niet af.
9. Met betrekking tot het verweer dat een staandehouding had moeten plaatsvinden, overweegt het hof dat artikel 5 van de Wahv - voor zover hier van belang - bepaalt dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
10. De ambtenaar heeft verklaard dat de verkeerssituatie ter plaatse een staandehouding niet toe liet. Voor zover deze verklaring meer een conclusie inhoudt dan concrete feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden geoordeeld dat het niet mogelijk was om een staandehouding te verrichten, moet deze in samenhang worden bezien met de overige gegevens die in het zaakoverzicht staan vermeld. Uit deze gegevens volgt dat de gedraging plaatsvond op een kruising en dat het verkeerslicht al ongeveer vier seconden rood licht uitstraalde op het moment dat de bestuurder van het voertuig dit negeerde en doorreed. Op grond hiervan acht het hof het aannemelijk dat er voor de ambtenaar op dat moment geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder bestond, zodat de ambtenaar terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv de sanctie aan de betrokkene als kentekenhouder heeft opgelegd.
11. Voor het overige houdt het betoog van de gemachtigde in feite niet meer in dan de enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Met het opwerpen van de stelling dat het niet aannemelijk is dat de betrokkene door rood licht zou rijden, terwijl er een politievoertuig voor het verkeerslicht staat te wachten, is de ontkenning de gedraging te hebben verricht niet onderbouwd. De enkele ontkenning is onvoldoende om het hof te doen twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd. Nu uit het dossier evenmin blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel, is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
12. Voorgaande houdt in dat de sanctie terecht aan de betrokkene is opgelegd. Het beroep tegen de inleidende beschikking zal dan ook ongegrond worden verklaard.
13. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.