ECLI:NL:GHARL:2019:5691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.224.984
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sanctie opgelegd aan de kentekenhouder bij gebrek aan staandehouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 8 september 2017 een beroep van de betrokkene tegen een sanctiebeschikking gegrond verklaarde. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard, waarbij een proceskostenvergoeding van € 123,75 werd toegewezen. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De ambtenaar verklaarde dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden omdat het voertuig geparkeerd stond. Het hof oordeelt dat deze verklaring voldoende is om vast te stellen dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft bestaan. Artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bepaalt dat als de gedraging is vastgesteld met een motorrijtuig en niet direct de bestuurder kan worden vastgesteld, de sanctie aan de kentekenhouder kan worden opgelegd. Het hof concludeert dat de sanctie terecht aan de betrokkene is opgelegd, omdat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. Het verweer van de gemachtigde wordt verworpen. Daarnaast wordt het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de inleidende beschikking niet is vernietigd. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.

Uitspraak

WAHV 200.224.984
10 juli 2019
CJIB 198387716
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 8 september 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , Adviesbureau [C] ,
kantoorhoudende te [D] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 mei 2016 om 00:26 uur op de Oudelandselaan te Berkel en Rodenrijs met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
2. De gemachtigde voert aan dat ten onrechte op kenteken is bekeurd. Het voertuig stond namelijk geparkeerd voor een huis, zodat het in de rede lag dat de bestuurder zich aldaar zou bevinden. Ondanks dat het 00:26 uur was, is het vreemd dat de ambtenaar niet heeft aangebeld om te vragen wie het voertuig aldaar had geparkeerd. Het betrof immers een vrijdagavond en in het huis brandde nog licht. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan.
3. Artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
4. De ambtenaar heeft verklaard dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden, omdat het voertuig stond geparkeerd. Hieruit volgt dat niemand aanwezig was in of bij het voertuig. Daarmee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Van een ambtenaar hoeft niet te worden verwacht dat hij aanbelt bij de woning waar het betreffende voertuig staat geparkeerd, teneinde vast te stellen wie daarvan de bestuurder is geweest, nog daargelaten dat de ambtenaar dan niet zelf kan vaststellen wie de bestuurder van het voertuig is. Dit brengt mee dat de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene als kentekenhouder kon worden opgelegd. Het verweer van de gemachtigde wordt dan ook verworpen.
5. Voorts heeft de gemachtigde verweer gevoerd tegen de door de kantonrechter toegekende proceskostenvergoeding. Nu de inleidende beschikking niet is vernietigd, was er gelet op het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:3197, geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarom kan in het gevoerde verweer geen grond worden gevonden voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
6. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen en het verzoek om vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.