ECLI:NL:GHARL:2019:5787

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.222.549
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • J. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeren zonder duidelijk geplaatste parkeerschijf en de gevolgen voor de sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 24 augustus 2017 een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend.

De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de kantonrechter gebrekkig had gemotiveerd dat de betrokkene de gedraging had erkend. Het hof oordeelde dat deze klacht geen doel trof, omdat de kantonrechter terecht had overwogen dat de gedraging was verricht. De betrokkene had de parkeerschijf achter de achterruit geplaatst, terwijl deze volgens de regels achter de voorruit moest worden geplaatst. Dit werd bevestigd door de verbalisant, die verklaarde dat er geen parkeerschijf zichtbaar was achter de voorruit.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de sanctie van € 90,- terecht was opgelegd. De kantonrechter had geen aanleiding gezien om de sanctie te matigen, en het hof was van mening dat de intentie van de betrokkene om de parkeerschijf zichtbaar te maken niet relevant was voor de oplegging van de sanctie. Het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen, omdat de kantonrechter de inleidende beschikking niet had vernietigd. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden en wees het verzoek om vergoeding van kosten af.

Uitspraak

WAHV 200.222.549
15 juli 2019
CJIB 198165950
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 24 augustus 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Voorts is het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene voert als eerste grond voor het hoger beroep aan dat de beslissing van de kantonrechter gebrekkig is gemotiveerd, nu daarin is overwogen dat de betrokkene de gedraging zou hebben erkend, terwijl dat geenszins het geval was.
2. Deze klacht treft geen doel, gelet op hetgeen hierna in de overwegingen 9 en 10 wordt overwogen.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert voorts aan dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen vanwege het niet bieden van de gelegenheid het beroep te motiveren.
4. Deze klacht treft ook geen doel. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie immers terecht vernietigd wegens schending van de hoorplicht en mocht daarom, zoals hij ook heeft overwogen, de overige beroepsgronden, zoals deze, onbesproken laten.
5. De gemachtigde voert tevens aan dat de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beslissing ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
6. Bij die inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij blauwe streep terwijl niet is voorzien van duidelijke geplaatste parkeerschijf”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 april 2016 om 11:19 uur op de Piazza Center te Gorinchem met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
7. Namens de betrokkene wordt hiertegen aangevoerd dat de betrokkene de parkeerschijf wel op een duidelijk zichtbare plaats had gelegd, namelijk achter de achterruit van het voertuig, hetgeen de betrokkene in de gegeven omstandigheden verstandig leek. De gemachtigde stelt dan ook dat de betrokkene de gedraging niet heeft verricht. Voorts verzoekt de gemachtigde de sanctie te matigen, nu de betrokkene juist goed heeft willen doen. De gemachtigde wijst daarbij op het relaas van de betrokkene in de fax van 29 mei 2017, dat er, kort gezegd, op neerkomt dat het voertuig met de neus tegen de balustrade aan de rand van het dek stond en de betrokkene de parkeerschijf daarom achter op hoedenplank had gelegd om het de parkeerwachter makkelijker te maken; hij hoefde zich dan niet tussen de auto's en de balustrade te wringen om te zien of de schijf geplaatst was.
8. De gedraging met feitcode R400AE, die de betrokkene wordt verweten, betreft een overtreding van artikel 25, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 (RVV 1990):
"Op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep is het parkeren van een motorvoertuig op meer dan twee wielen slechts toegestaan indien het motorvoertuig is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf. Indien het motorvoertuig is voorzien van een voorruit, wordt de parkeerschijf achter de voorruit geplaatst."
9. Anders dan de gemachtigde en de betrokkene kennelijk menen, volgt hieruit dat de gedraging is verricht, indien is vastgesteld dat er geen parkeerschijf (duidelijk zichtbaar) achter de voorruit is geplaatst. Dat is hier het geval. De verbalisant heeft in het aanvullend proces-verbaal verklaard dat er geen parkeerschijf achter de vooruit lag en de betrokkene heeft dat ook erkend, in die zin dat door en namens hem is is aangevoerd dat de parkeerschijf (op de hoedenplank) achter de achterruit lag en dus niet achter de voorruit. Daarmee staat vast dat de gedraging is verricht en is oplegging van een sanctie in beginsel gerechtvaardigd.
10. Aldus bezien heeft de kantonrechter terecht overwogen dat de betrokkene heeft erkend de gedraging te hebben verricht en is geen sprake van een motiveringsgebrek.
11. Voorts is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht geen aanleiding heeft gezien om de sanctie te matigen. Dat de verbalisant de parkeerschijf niet zou hebben kunnen zien als deze achter de voorruit was geplaatst, is niet aannemelijk gemaakt. Dat de betrokkene de gedraging uit goede bedoelingen heeft verricht, brengt evenmin mee dat de sanctie zou moeten worden gematigd. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van de intentie van de betrokkene.
12. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking dan ook terecht ongegrond verklaard.
13. Ten slotte voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter het verzoek tot toekenning van vergoeding van proceskosten niet had mogen afwijzen. Omdat de kantonrechter de inleidende beschikking niet heeft vernietigd, was er echter geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:3197). Dit betekent dat de kantonrechter het verzoek om een dergelijke vergoeding, zij het op onjuiste gronden, terecht heeft afgewezen.
14. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van gronden.
15. Het verzoek tot vergoeding van kosten in hoger beroep wordt afgewezen onder verwijzing naar het in overweging 13 genoemde arrest.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.