ECLI:NL:GHARL:2019:5807

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.251.099
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van verkeersboete wegens rood licht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 27 november 2018 het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, die in Leeuwarden woont, was beboet voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht op 13 maart 2018. De ambtenaren die de boete oplegden, stonden in de tegenovergestelde richting en hebben verklaard dat zij na de gedraging het ritme van de verkeerslichten hebben gecontroleerd. Hieruit bleek dat er een tijdsverschil van ongeveer vier seconden zat tussen het moment dat het verkeerslicht voor de betrokkene op rood sprong en het moment dat het verkeerslicht voor de ambtenaren groen licht gaf. Dit leidde het hof tot de conclusie dat de betrokkene de gedraging heeft verricht.

De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene niet had voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring. Het hof oordeelde echter dat de verzonden zekerheidsbrieven niet voldeden aan de wettelijke eisen, waardoor de beslissing van de kantonrechter niet in stand kon blijven. Het hof heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordeeld en verklaarde dit ongegrond, omdat de betrokkene inmiddels had voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling.

De betrokkene betwistte de gedraging en stelde dat de ambtenaren niet konden zien dat hij door rood reed, omdat zij in de tegenovergestelde richting stonden. Het hof oordeelde dat de verklaring van de ambtenaren voldoende was om te concluderen dat de betrokkene het rode verkeerslicht had genegeerd. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.

Uitspraak

WAHV 200.251.099
16 juli 2019
CJIB 215474493
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 27 november 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 mei 2019. De betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [B] .

Beoordeling

1. Artikel 11, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) verplicht de betrokkene om in de procedure bij de kantonrechter zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten.
2. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling.
3. De officier van justitie dient een brief omtrent de verplichting tot zekerheidstelling aan de betrokkene te verzenden. In geval van verzuim dient aan de betrokkene binnen een daartoe gestelde termijn de gelegenheid te worden geboden het verzuim te herstellen. Dat laatste geschiedt door toezending van een tweede brief door de officier van justitie aan de betrokkene.
4. Het hof heeft bij arrest van 30 november 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10471, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 11, vierde (vanaf 1 januari 2018, daarvoor derde) lid, tweede volzin, van de Wahv - voor zover hier van belang - met zich brengt dat de voorgeschreven mededeling van de officier van justitie tenminste moet inhouden:
- Dat op grond van een wettelijk voorschrift (artikel 11 Wahv) zekerheid moet worden gesteld voor de betaling van de opgelegde sanctie en de administratiekosten.
- De wijze waarop zekerheid dient te worden gesteld. Daarbij is niet voldoende dat wordt verwezen naar het digitaal loket, zonder ook te wijzen op de mogelijkheid van overschrijving van het verschuldigde bedrag op de rekening van het CJIB.
5. In het dossier bevinden zich de mededelingen van de officier van justitie omtrent de zekerheidstelling, te weten een brief van 16 augustus 2018 en een brief van 18 september 2018. De in deze zaak verzonden zekerheidsbrieven voldoen niet aan de hierboven weergegeven eisen.
6. Het vorenstaande betekent dat de beslissing van de kantonrechter tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep niet in stand blijven. Deze beslissing wordt dan ook vernietigd.
7. Het hof zal voorts, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie - waarbij het administratief beroep ongegrond is verklaard - beoordelen. De betrokkene heeft inmiddels voldaan aan de verplichting tot het stellen van zekerheid, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beroep tegen deze beslissing.
8. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 13 maart 2018 om 12:56 uur op de Aldlânsdyk te Leeuwarden met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
9. De betrokkene betwist door rood te zijn gereden. De ambtenaren hebben dit niet kunnen zien, want hun voertuig stond in de tegenovergestelde richting voor het verkeerslicht te wachten. Er is aldus geen bewijs van de gedraging voorhanden. Dat de ambtenaren volgens hun verklaring een noodstop hebben moeten maken vanwege de actie van de betrokkene is ook niet juist. De ambtenaren stonden op dat moment te wachten voor de stopstreep. De ambtenaren zijn vervolgens op zoek gegaan naar andere redenen om de betrokkene een sanctie op te leggen door onder andere zijn verlichting en ruitenwisservloeistof te controleren. Het lijkt erop alsof de ambtenaren hun dag niet hadden en koste wat kost een sanctie aan de betrokkene wilden opleggen. De ambtenaren gaven de betrokkene bij de staandehouding verder nog aan direct na het uitschrijven van de boete een controle uit te zullen voeren bij het desbetreffende verkeerslicht, maar dit is niet gebeurd. De betrokkene heeft bij het kruispunt staan wachten, maar heeft de ambtenaren niet meer gezien.
10. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
11. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast de volgende verklaring:
"Wij, verbalisanten, zagen dat betrokken voertuig het verkeerslicht passeerde in tegengestelde richting als wij op het moment dat wij al geruime tijd groen hadden. (…)
Op dinsdag 13 maart 2013 (het hof leest: 2018) reden wij, verbalisanten, op de Aldlânsdyk in Leeuwarden. Wij stonden voor het verkeerslicht om linksaf te slaan in de richting van de Holstmeerweg. Vanaf de kant van de Anne Vondelingweg kwam de betrokken groene Audi met een naar ons idee behoorlijke snelheid aanrijden. Op het moment dat ons verkeerslicht op groen sprong, wilden wij oprijden om af te slaan, maar moesten wij afremmen om op de kruising geen aanrijding met de groene Audi te krijgen. Naar ons idee moet dit voertuig dus duidelijk door rood zijn gereden om in deze situatie te komen. Bij staandehouding van de bestuurder beweerde deze bij hoog en bij laag dat hij niet door rood was gereden en dat het verkeerslicht misschien wel kapot was. Hierop zijn wij teruggereden naar de kruising van de Aldlânsdyk en de Langdeelstraat om het ritme van de verkeerslichten te controleren. Hierop hebben wij vijf keer de cyclus bekeken en getimed met een stopwatch. Hieruit blijkt dat er ongeveer vier seconden zit tussen het moment dat het verkeerslicht voor rechtdoor vanaf de Anne Vondelingweg op rood springt en het verkeer van tegenovergestelde richting gaat oprijden om linksaf te slaan. Gezien ons beeld van de situatie kan het dus niet anders dan dat betrokken voertuig mogelijk door het rode verkeerslicht is gereden. Wij hebben niet daadwerkelijk het voertuig door het rode licht zien rijden."
12. Anders dan de betrokkene kennelijk meent, is voor het opleggen van een sanctie voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht niet vereist dat een ambtenaar rechtstreeks zicht heeft op het verkeerslicht dat voor de betrokkene geldt. Wel moet hetgeen de ambtenaar omtrent zijn waarneming verklaart, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de betrokkene het rode verkeerslicht heeft genegeerd.
13. De betrokkene meent - kort gezegd - dat de ambtenaren slechts veronderstellenderwijs hebben aangenomen dat het verkeerslicht rood uitstraalde toen de betrokkene dit passeerde. Deze stelling wordt naar het oordeel van het hof afdoende weerlegd door de verklaring van de ambtenaren, inhoudende dat zij na de gedraging (het ritme van) de desbetreffende verkeerslichten hebben gecontroleerd en hieruit naar voren is gekomen dat er ongeveer vier seconden zitten tussen het moment dat het verkeerslicht van de betrokkene op rood springt en het verkeerslicht waarvoor de ambtenaren stonden te wachten groen licht gaat uitstralen. De conclusie die uit voorgaande getrokken kan worden is dat, toen de ambtenaren groen licht kregen, het verkeerslicht voor de betrokkene op rood moet hebben gestaan en dat hij, door op dat moment door te rijden, een rood verkeerslicht heeft genegeerd.
14. Dat het onderzoek door de ambtenaren volgens de betrokkene niet direct na de gedraging heeft plaatsgevonden, doet - wat hier verder ook van zij - niet af aan de uitkomst van dit onderzoek. Dit onderzoek kan ook later plaatsvinden dan direct na de gedraging. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaren op dit punt.
15. Nu de betrokkene voor het overige geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaren en uit het dossier evenmin van zulke feiten en omstandigheden blijkt, staat naar de overtuiging van het hof vast dat de gedraging is verricht.
16. Ten behoeve van de betrokkene merkt het hof op dat klachten over de bejegening door de ambtenaren vallen buiten de reikwijdte van deze procedure. Indien gewenst kan de betrokkene een officiële klacht indienen bij de leiding van het desbetreffende politiekorps. Daarom zal het hof dit bezwaar van de betrokkene verder onbesproken laten. Het hof zal beslissen als hierna vermeld.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.