Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen beroepsgronden bevat en de gemachtigde geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om dit verzuim te herstellen.
2. De gemachtigde voert aan dat hem geen gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen. De kantonrechter heeft het beroep dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij brief van 17 augustus 2015 heeft de gemachtigde beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. Dit beroepschrift bevat geen beroepsgronden. In het dossier bevindt zich een afschrift van een aan de gemachtigde gerichte brief van de griffier van de rechtbank d.d. 30 november 2015, waarin de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld dit verzuim te herstellen. Op basis van de stukken in het dossier is het hof echter niet in staat vast te stellen dat deze brief daadwerkelijk ter post is aangeboden. Mede in het licht van het ontbreken van een deugdelijke verzendadministratie kan dus niet worden vastgesteld dat de gemachtigde in de gelegenheid is gesteld om beroepsgronden in te dienen. De kantonrechter heeft het beroep dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
4. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 95,- is opgelegd ter zake van “als (snor)fietser bij ontbreken (verplicht) (brom)fietspad niet de rijbaan gebruiken (bijv. rijden op trottoir, voetpad) (R309)”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 maart 2015 om 19:33 uur op het Stationsplein (tunnel NS) te Apeldoorn met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] , ongegrond verklaard.
5. De gemachtigde betwist dat de gedraging is verricht. De betrokkene heeft met het voertuig aan de hand gelopen. De verweten gedraging is geautomatiseerd vastgelegd. De constatering dat de gedraging is verricht is geschoeid op de leest van één foto, waarop uitsluitend het kenteken van het voertuig van de betrokkene is te zien. Doordat de betrokkene met het voertuig aan de hand liep, is aan het bestanddeel "als (snor)fietser" niet voldaan.
6. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De omschreven gedraging is vastgesteld aan de hand van een geautomatiseerd systeem. De verwerking van dit systeem alsmede de beschrijving van de situatie ter plaatse is vastgelegd in een generaal proces-verbaal digitale handhaving NS tunnel te Apeldoorn d.d. 18 november 2011.
Voorzien van bord G13 "uitgezonderd gehandicaptenvoertuigen".”
8. In een rapport d.d. 16 juni 2015 verklaart de verbalisant, voor zover relevant, nog het volgende:
"Betrokkene is bekeurd omdat hij met een voertuig door de tunnel reed met een ingeschakelde motor. Bord G13 geeft de volgende toelichting aan: Op grond van de artikelen 5, lid 3 en 6, lid 3, van dit reglement mogen fietsers en snorfietsers met uitgeschakelde motor gebruik maken van het onverplichte fietspad. Betrokkene reed op een snorfiets met ingeschakelde verbrandingsmotor door de fietstunnel. Door middel van geluidsdetectie wordt een camera in werking gesteld en een film gemaakt. Van het kenteken wordt een foto gemaakt."
9. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 5, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
10. Artikel 5 van het RVV 1990 luidt, voor zover relevant, als volgt:
"1. Fietsers gebruiken het verplichte fietspad of het fiets/bromfietspad.
2. Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.
3. Zij mogen het onverplichte fietspad gebruiken. Bestuurders van snorfietsen uitgerust met een verbrandingsmotor mogen het onverplichte fietspad slechts gebruiken met uitgeschakelde motor. (…)"
11. Gelet op de verklaring van de verbalisant heeft deze kennelijk bedoeld de betrokkene te sanctioneren voor overtreding van artikel 5, derde lid, van het RVV 1990, wat de gedraging behorend bij feitcode R312b oplevert: "als snorfietser met ingeschakelde verbrandingsmotor het onverplichte fietspad gebruiken". Het hof zal beoordelen of kan worden vastgesteld dat deze gedraging is verricht.
12. Blijkens de verklaring van de verbalisant is de gedraging vastgesteld aan de hand van een geautomatiseerd systeem, waarbij door middel van geluidsdetectie een camera in werking wordt gesteld, een film wordt gemaakt en van het kenteken een foto wordt gemaakt. Het hof constateert dat zich in het dossier geen camerabeelden of foto's van de gedraging bevinden. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt ook niet dat hij de beelden heeft bekeken. Het verweer van de gemachtigde dat de betrokkene met de snorfiets aan de hand heeft gelopen en de snorfiets dus niet heeft bestuurd, kan op grond van het dossier niet worden weerlegd. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de betrokkene
als snorfietserter plaatse was. Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
13. Het voorgaande brengt mee dat het hof het beroep gegrond zal verklaren en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking zal vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd.
14. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal 3 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 768,-.