ECLI:NL:GHARL:2019:5908

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.207.636
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over parkeerverbod en sanctie oplegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 22 mei 2014 een administratieve sanctie van € 85,- had opgelegd aan de betrokkene wegens het parkeren in strijd met een parkeerverbod (bord E1) op 25 februari 2012. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte de sanctie en voerde aan dat de sanctie aan de kentekenhouder had moeten worden opgelegd, omdat hij niet de bestuurder was op het moment van de overtreding. De gemachtigde stelde ook dat het parkeerverbod alleen op de rijbaan geldt en dat de locatie van de gedraging niet voldoende duidelijk was. Het hof heeft de zaak behandeld op 3 juli 2019, waarbij de gemachtigde van de betrokkene niet aanwezig was, maar de advocaat-generaal wel vertegenwoordigd was door mr. [D].

Het hof oordeelde dat de sanctie terecht aan de betrokkene was opgelegd, omdat de verbalisant ter plaatse had vastgesteld dat de betrokkene de bestuurder was. Het hof verwierp de argumenten van de gemachtigde en concludeerde dat de gedraging was verricht in strijd met het parkeerverbod. Het hof stelde vast dat de betrokkene niet had aangetoond dat hij niet de bestuurder was en dat de sanctie op basis van de beschikbare gegevens terecht was opgelegd. Het hof verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond en wees het verzoek om compensatie van immateriële schade af, hoewel het hof erkende dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep was overschreden, wat een schending van artikel 6 van het EVRM inhield.

De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd, het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten werd afgewezen. Het hof benadrukte dat weggebruikers verplicht zijn gevolg te geven aan verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden, en dat het bord E1 een algeheel parkeerverbod aanduidt.

Uitspraak

WAHV 200.207.636
17 juli 2019
CJIB 161591181
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 22 mei 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 12 februari 2019 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De zaak is behandeld op de zitting van 3 juli 2019. De gemachtigde van de betrokkene is, zoals gemeld in de brief van 13 juni 2019, niet verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [D] .

Beoordeling

1. Gelet op wat is overwogen in het tussenarrest, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
2. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 85,- is opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met een parkeerverbod (bord E1) (al dan niet in een zone)”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 februari 2012 om 11.48 uur op de Hendrik Staetslaan te Eindhoven met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] , ongegrond verklaard.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de sanctie aan de kentekenhouder had moeten worden opgelegd en niet aan de betrokkene. Toen de betrokkene terug kwam van broodjes kopen werd hij staande gehouden, maar de verbalisant heeft niet gezien dat hij degene was die de auto heeft geparkeerd. Dat is ook niet uit het dossier gebleken. Daarnaast vraagt de gemachtigde zich af of de betrokkene wel in overtreding was omdat het parkeerverbod met bord E1 alleen op de rijbaan geldt. De gemachtigde verwijst onder meer naar twee arresten van het hof (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:3927 en ECLI:NL:GHARL:2016:4962). Uit de zaakgegevens blijkt niet waar het voertuig stond. Verder voert de gemachtigde aan dat in het zaakoverzicht staat dat er sprake was van ernstige belemmering, maar dat niet blijkt wat er werd belemmerd. Er zijn speciale op belemmering toegesneden gedragingen die dan verweten hadden moeten worden. De locatie van de gedraging is niet voldoende duidelijk. Tot slot verzoekt de gemachtigde om compensatie van immateriële schade omdat de procedure te lang heeft geduurd.
4. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"Wij zagen dat de betrokkene uit de supermarkt kwam gelopen. Er was sprake van ernstige belemmering."
6. Artikel 5 van de Wahv bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
7. De sanctie is naar oordeel van het hof terecht aan de betrokkene opgelegd en niet aan de kentekenhouder. De verbalisant heeft ter plaatse vastgesteld dat de betrokkene de bestuurder was. Wat de gemachtigde heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Als de betrokkene niet degene is geweest die het voertuig ter plaatse heeft geparkeerd, had het op zijn weg gelegen om dit bij staandehouding aan de verbalisanten kenbaar te maken. Dit heeft de betrokkene kennelijk niet gedaan. Ook gedurende de procedure heeft de betrokkene niet ontkend het voertuig ter plaatse geparkeerd te hebben.
8. Op grond van het in artikel 65, tweede en derde lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) bepaalde is parkeren van een voertuig op een weg waar een parkeerverbod van kracht is slechts toegestaan op daartoe bestemde weggedeelten. De gemachtigde werpt weliswaar de vraag op of het parkeerverbod werking had, maar onderbouwt niet waarom dat niet zo zou zijn. Anders dan de gemachtigde meent, volgt uit de rechtspraak waar de gemachtigde naar verwijst niet dat een parkeerverbod slechts voor de rijbaan geldt, maar dat een parkeerverbod, gelet op de uitleg van het begrip 'weg', niet geldt voor de berm. Nu de gemachtigde niet heeft gesteld en onderbouwd dat het voertuig in een berm stond geparkeerd, ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de gegevens in het zaakoverzicht waaruit volgt dat het voertuig stond geparkeerd in strijd met een parkeerverbod. Het hof stelt dan ook vast dat de gedraging is verricht.
9. Het hof volgt de gemachtigde niet in zijn stelling dat de verbalisant voor de gedraging een andere sanctie had moeten opleggen. De gedraging valt onder artikel 62 van het RVV 1990 welk artikel luidt als volgt:
"Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden".
Het bord E1 uit bijlage 1 van het RVV 1990 duidt een algeheel parkeerverbod aan. Ondanks dat er ook sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, mocht de verbalisant een sanctie opleggen voor de overtreding van het parkeerverbod.
10. Het hof volgt de gemachtigde ook niet in zijn stelling dat de locatie van de gedraging niet voldoende duidelijk is om adequaat verweer te kunnen voeren. De betrokkene is staande gehouden, zodat hij kan weten tegen welke gedraging hij zich dient te verdedigen.
11. Gelet op het voorgaande wordt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.
12. Ten aanzien van het verzoek om compensatie in verband met de lange duur van de procedure overweegt het hof dat de gemachtigde dit verweer vele malen eerder heeft gevoerd. Het hof verwijst voor bespreking van dit verweer naar eerdere arresten (vgl. bijvoorbeeld het arrest van 13 juli 2018, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:6507). Het hof volstaat, gelet op de hoogte van de sanctie, met de vaststelling dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden, zodat artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden.
13. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.