Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich allereerst op het standpunt dat niet is gebleken dat van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal is opgemaakt. De rechtbank heeft een afschrift van een dergelijk proces-verbaal niet toegezonden na het instellen van hoger beroep. Het proces-verbaal behoort volgens de gemachtigde de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en hetgeen ter zitting is voorgevallen te bevatten. Dat is niet het geval, nu de standpunten van de officier van justitie in het geheel ontbreken.
2. Deze klacht faalt. Het dossier bevat een afschrift van de aantekening in het proces-verbaal van de openbare zitting van 3 oktober 2017 dat de vermeldingen bevat die op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving (Wahv) vereist zijn. Verder is weergegeven welke procespartijen ter zitting zijn verschenen en bevat het stuk een zakelijke weergave van hetgeen ter zitting is voorgevallen.
3. Verder meent de gemachtigde dat de kantonrechter ten onrechte heeft nagelaten de beslissing van de officier van justitie te vernietigen vanwege schending van de hoorplicht. De betrokkene heeft zonder juridisch deskundige administratief beroep ingesteld via het Digitaal Loket. De omschrijving van het recht om te worden gehoord op de inleidende beschikking is volgens vaste rechtspraak van het hof gebrekkig en die inadequate omschrijving is de reden dat de betrokkene in zijn beroepschrift niet heeft verzocht om te worden gehoord. Daarnaast wordt men, indien beroep wordt ingesteld middels het Digitaal Loket, niet gewezen op de mogelijkheid tot horen. Tot slot mocht de officier van justitie uit het beroepschrift niet afleiden dat de betrokkene niet gehoord wilde worden. De beslissing van de officier van justitie is bovendien niet deugdelijk gemotiveerd, nu daarin niet is aangegeven waarom van het horen werd afgezien. De gemachtigde verwijst hierbij naar een arrest van het hof van 16 januari 2018 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:452). 4. Ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder d, Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord
5. Het hof stelt vast dat de betrokkene op 20 april 2016 zelf via het Digitaal Loket administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. In het beroepschrift is niet verzocht om te worden gehoord.
6. Door de gemachtigde is verwezen naar een arrest waarin het hof heeft vastgesteld dat de rechtsmiddelenverwijzing op de inleidende beschikking de volgende passage bevat: 'Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.’ Het hof heeft hiervan geoordeeld dat deze mededeling op inadequate wijze tot uitdrukking brengt wat het recht om te worden gehoord inhoudt en dat dit aan de officier van justitie kan worden toegerekend.
7. Het is het hof echter ambtshalve bekend dat de tekst omtrent het horen op de inleidende beschikking medio 2014 is gewijzigd. De inleidende beschikking in de onderhavige zaak is gedateerd 1 april 2016. De stelling dat de door de gemachtigde aangehaalde passage de reden is dat de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord mist derhalve feitelijke grondslag.
8. Aangezien de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord, mocht de officier van justitie gelet op artikel 7:17, aanhef en onder d, Awb afzien van het horen.
9. Dat bij het instellen van administratief beroep middels het Digitaal Loket niet is gewezen op het recht om te worden gehoord, doet aan het voorgaande niet af. De omstandigheid dat de betrokkene reeds bij toezending van de inleidende beschikking wordt geïnformeerd (en niet, bijvoorbeeld, bij het instellen van beroep middels het Digitaal Loket of pas na ontvangst van het beroepschrift), brengt niet mee dat niet is voldaan aan hetgeen artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Awb voorschrijft (vlg. het arrest van het hof van 18 april 2016, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:3027). 10. Het verweer dat de hoorplicht is geschonden wordt gelet op het voorgaande verworpen.
11. In artikel 7:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Voorts is in de tweede volzin bepaald dat, indien ingevolge artikel 7:17 van het horen is afgezien, daarbij tevens wordt aangegeven op welke grond dat is geschied.
12. Het hof stelt vast dat de motivering van de beslissing van de officier van justitie wel redenen bevat waarom het beroep ongegrond is verklaard maar dat daarbij niet is aangegeven op welke grond van het horen is afgezien. In aanmerking genomen dat geen verzoek tot horen is gedaan, mocht de officier van justitie van het horen afzien op grond van artikel 7:17, aanhef en onder d, Awb (vgl. de arresten van het hof d.d. 18 april 2016 en 24 mei 2016, beide gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:3027 respectievelijk ECLI:GHARL:2016:3978.). Dit ontslaat hem echter niet van voormelde verplichting om dat in zijn beslissing aan te geven. In zoverre zijn voormelde rechtsregels geschonden. 13. In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
14. Het hof acht aannemelijk geworden dat de betrokkene doordat de officier van justitie niet heeft aangegeven waarom van het horen is afgezien, niet is benadeeld. Te meer nu de betrokkene niet heeft verzocht om te worden gehoord. Gelet hierop vormt de schending van de motiveringsplicht geen aanleiding om de beslissing van de officier van justitie te vernietigen.
15. De overige bezwaren van de gemachtigde richten zich tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard. Bij deze inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats anders dan met het voor die gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats bestemde voertuig”, welke gedraging zou zijn verricht op
12 maart 2016 om 21:58uur op de Geldersekade te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
16. De gemachtigde meent dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de gedraging is begaan. In het dossier bevindt zich geen ambtsedige verklaring van een ambtenaar en ook is, naast het zaakoverzicht, geen ander bewijs op grond waarvan de gedraging zou kunnen worden vastgesteld. De ambtenaar had de situatie fotografisch dienen vast te leggen. Nu dit niet is gebeurd, is de betrokkene in zijn verdedigingsbelangen geschaad. Daarbij wordt opgemerkt dat de gedragingsgegevens onvoldoende specifiek zijn en dat de redenen van wetenschap ontbreken. Subsidiair stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat het de betrokkene onvoldoende duidelijk was bij welk parkeervak het bord E6 behoorde. Op de foto in het dossier is te zien dat het bord in een ander vak staat, in ieder geval niet in het vak welke door de ambtenaar kennelijk wordt bedoeld. Men mocht derhalve de conclusie trekken dat het bord behoort bij het parkeervak ervoor. De betrokkene valt daarom niets te verwijten.
17. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld.
18. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, stelt de Wahv niet de eis dat aan het opleggen van een dergelijke sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar of een foto van de gedraging ten grondslag ligt. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft. Overigens heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal in hoger beroep alsnog de foto's van de gedraging in het geding gebracht.
19. De gegevens waarop de oplegging van de onderhavige sanctie is gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht, dat zich in het dossier bevindt. De in het zaakoverzicht opgenomen verklaring van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd, luidt:
"De gehandicaptenparkeerplaats was toegewezen aan de rechthebbende met het kenteken: bord E6 MOB 3ZJP54.
Overtreden artikel: 26 RVV 1990.
(…)
Opmerkingen ambtenaar 1: Ik zag het voertuig op een gereserveerde gehandicaptenplaats geparkeerd staan, langer dan 15 minuten. Ik constateerde dat dit voertuig hier niet hoorde te staan."
20. In het dossier bevindt zich een door de betrokkene overgelegde foto van de plek van de gedraging, alsmede een uitdraai van Google Maps Streetview uit mei 2016 betreffende deze plek. Hierop is een weg te zien, blijkens de breedte en de inrichting daarvan een eenrichtingsweg, met aan de linkerzijde in het verlengde van deze weg met witte belijning gesitueerde parkeervakken. Uit de verklaring van de betrokkene kan worden afgeleid dat zijn voertuig stond op een parkeerplaats waarop op het wegdek een wit kruis is aangebracht. Net voor dit parkeervak, nog voor de witte belijning waarmee het desbetreffende parkeervak is afgebakend, staat het bord E6 met onderbord met daarop het kenteken [0-YYY-00] .
21. Dat ter plaatse een bord E6 met onderbord is geplaatst waarop het kenteken [0-YYY-00] wordt vermeld en dat het voertuig van de betrokkene niet dit kenteken draagt, staat vast. Gelet op het verweer van de betrokkene ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het bord E6 met onderbord betrekking had op de parkeerplaats waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd of dat het bord, zoals door de gemachtigde gesteld, ziet op de parkeerplaats daarvoor.
22. Zoals reeds vastgesteld, betreft de Geldersekade in Amsterdam een eenrichtingsweg. Het bord E6 staat haaks op de weg geplaatst waarbij de voorkant van het bord zichtbaar is indien men de weg volgt in de richting waarin dit is geboden. Vervolgens ligt achter het bord het parkeervak met het witte kruis waarop het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden vaststaat dat het bord E6 betrekking heeft op het parkeervak waarop het voertuig van de betrokkene stond. Hier komt bij dat raadpleging van de door de betrokkene overgelegde uitdraai van Google Maps Streetview leert dat het bord E6 niet in een parkeervak (voor dat van de betrokkene) is geplaatst. Het bord staat in een smal, met witte belijning afgebakend stukje, waarop, naast het bord E6, een lantaarnpaal is geplaatst. Ook hieruit volgt dat het bord E6 geen betrekking heeft op een parkeervak voor dat van de betrokkene; een aangrenzend parkeervak is daar niet gesitueerd. Dit houdt in dat de onderhavige gedraging is verricht.
23. Van een dermate onduidelijke situatie dat het de betrokkene niet kan worden verweten de gedraging te hebben begaan, is geen sprake. Uit de plaatsing van het bord E6 en de inrichting van de weg en de parkeerplaatsen kan er geen misverstand over bestaan dat het bord ziet op de parkeerplaats met het witte kruis; het parkeervak waar het voertuig van de betrokkene stond.
24. De stelling van de gemachtigde dat de gedragingsgegevens onvoldoende specifiek zijn en dat de redenen van wetenschap ontbreken, volgt het hof niet. Uit de gegevens in de inleidende beschikking in combinatie met de gegevens in het zaakoverzicht kan genoegzaam worden afgeleid welke gedraging de betrokkene wordt verweten en welke gegevens aan deze sanctie ten grondslag liggen. De gemachtigde heeft voorts niet onderbouwd waarom de betrokkene in zijn verdedigingsbelangen is geschaad en waaruit die schending dan precies bestaat. Gelet op het verweer van de betrokkene en de door hem in de procedure gebrachte foto's kan worden afgeleid dat de betrokkene op de hoogte is van de situatie ter plekke en dat hij precies weet waartegen hij zich heeft te verdedigen.
25. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter een juiste beslissing genomen door het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond te verklaren. Het hof zal deze beslissing dan ook bevestigen.
26. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).