In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel van 22 november 2018. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde geen machtiging had overgelegd. De gemachtigde heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding en een behandeling ter zitting. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar de gemachtigde heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht zonder dat hij op de zitting aanwezig was.
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de gemachtigde niet in de gelegenheid heeft gesteld om het verzuim te herstellen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de gemachtigde niet adequaat is geïnformeerd over de hoorplicht. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 95,- opgelegd gekregen voor het niet gebruiken van de rijbaan met een stilstaand voertuig. De gemachtigde heeft betoogd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om aan de verklaring van de ambtenaar te twijfelen.
Het hof concludeert dat de gedraging is verricht en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot matiging van de sanctie zouden moeten leiden. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen, en het hof verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. De beslissing van het hof is uitgesproken ter openbare zitting.