ECLI:NL:GHARL:2019:6139

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.254.156
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
  • mr. Werdmüller von Elgg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interpretatie van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in relatie tot kentekenaansprakelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 18 oktober 2018. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 325,- die aan de betrokkene is opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met 30 km/h op 28 juni 2017. De betrokkene, wonende in Duitsland, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om proceskostenvergoeding afwees.

De gemachtigde van de betrokkene betoogde dat de identiteit van de bestuurder 'aanstonds' moet worden vastgesteld, zoals vereist door artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof oordeelde dat, indien er geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder bestaat, er geen onderzoeksplicht is naar de identiteit van de bestuurder en dat de sanctie aan de kentekenhouder kan worden opgelegd. Het hof concludeerde dat de sanctie terecht was opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder, aangezien de gedraging was vastgesteld door middel van geijkte radarapparatuur zonder dat er een mogelijkheid was tot staandehouding.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de inleidende beschikking niet werd vernietigd. Deze uitspraak verduidelijkt de toepassing van artikel 5 Wahv en de voorwaarden waaronder kentekenaansprakelijkheid kan worden opgelegd.

Uitspraak

WAHV 200.254.156
25 juli 2019
CJIB 210498306
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 18 oktober 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] (Duitsland),
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 juli 2019. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [D] .

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 325,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 30 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 juni 2017 om 7.58 uur op de Weselseweg te Venlo met het voertuig met het kenteken [Y-Y-000] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat uit de zinsnede "niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is" zoals is opgenomen in artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv), volgt dat eerst op deugdelijke wijze moet worden vastgesteld wie de bestuurder van een motorvoertuig is, alvorens tot kentekenaansprakelijkheid te komen. Door een voertuig van achteren te fotograferen, althans niet deugdelijk te fotograferen van voren, wordt hier niet aan voldaan, aangezien op deze wijze de identiteit van de bestuurder niet op deugdelijke wijze kan worden vastgesteld. Ter zitting voert de gemachtigde aan dat hij meerdere malen de vraag heeft gesteld hoe de betreffende zinsnede moet worden geïnterpreteerd. Hij heeft hier geen antwoord op gekregen, terwijl deze zinsnede wel met een bepaalde bedoeling is opgenomen in de wet.
3. Ingevolge artikel 5 van de Wahv wordt, indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.
4. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat het uitgangspunt is dat een bestuurder, wanneer een overtreding wordt geconstateerd, wordt staandegehouden. Uit de memorie van toelichting bij wijziging van de Wahv van 30 juni 1997 (
Stb. 1997, 240) volgt dat alleen in die gevallen waarbij een staandehouding plaatsvindt de identiteit van de bestuurder 'aanstonds' dient te worden vastgesteld, alvorens hem een sanctie wordt opgelegd (
Kamerstukken II1993/94, 23 689, nr. 3, p. 3). Indien er geen reële mogelijkheid bestaat tot staandehouding van de bestuurder, dan bestaat er - anders dan de gemachtigde veronderstelt - geen onderzoeksplicht naar de identiteit van de bestuurder en kan de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Uit de memorie van toelichting volgt dat de eerdere redactie van de door de gemachtigde aangehaalde zinsnede van artikel 5 zo was geformuleerd dat ruimte werd gelaten voor de interpretatie dat de politie-ambtenaar in een bepaalde gevallen een onderzoek zou moeten instellen wie de bestuurder is, voordat de beschikking kon worden opgelegd. Volgens de toenmalige Minister van Justitie en Minister van Verkeer en Waterstaat is dat nooit de bedoeling geweest. Dit gaf aanleiding voor herformulering van artikel 5, waarbij expliciet is opgemerkt dat: "de nieuwe redactie van het artikel ziet op de gevallen waarin verkeersovertredingen al dan niet met technische hulpmiddelen worden geconstateerd zonder dat er voor de politie een reële mogelijkheid bestaat tot staandehouding van de bestuurder." Aldus is met deze wijziging beoogd om de gevallen waarin de identiteit van de bestuurder moet worden vastgesteld, te beperken tot die gevallen waarin een reële mogelijkheid tot staandehouding bestaat.
5. Blijkens de gegevens in het zaakoverzicht is de gedraging geconstateerd door middel van geijkte radarapparatuur welke is gemonteerd in een flitspaal. Er was derhalve geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig en daarom ook geen onderzoeksplicht naar de identiteitsgegevens van de bestuurder. Artikel 5 van de Wahv is dan ook op juiste wijze toegepast.
6. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof de sanctie terecht aan de betrokkene als kentekenhouder opgelegd. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de gemachtigde in hoger beroep geen bezwaren tegen de inleidende beschikking heeft geformuleerd, is het hof van oordeel dat de gedraging is verricht. De kantonrechter heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
7. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Werdmüller von Elgg als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.