Uitspraak
De beslissing van de kantonrechter
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
Stb. 1997, 240) volgt dat alleen in die gevallen waarbij een staandehouding plaatsvindt de identiteit van de bestuurder 'aanstonds' dient te worden vastgesteld, alvorens hem een sanctie wordt opgelegd (
Kamerstukken II1993/94, 23 689, nr. 3, p. 3). Indien er geen reële mogelijkheid bestaat tot staandehouding van de bestuurder, dan bestaat er - anders dan de gemachtigde veronderstelt - geen onderzoeksplicht naar de identiteit van de bestuurder en kan de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Uit de memorie van toelichting volgt dat de eerdere redactie van de door de gemachtigde aangehaalde zinsnede van artikel 5 zo was geformuleerd dat ruimte werd gelaten voor de interpretatie dat de politie-ambtenaar in een bepaalde gevallen een onderzoek zou moeten instellen wie de bestuurder is, voordat de beschikking kon worden opgelegd. Volgens de toenmalige Minister van Justitie en Minister van Verkeer en Waterstaat is dat nooit de bedoeling geweest. Dit gaf aanleiding voor herformulering van artikel 5, waarbij expliciet is opgemerkt dat: "de nieuwe redactie van het artikel ziet op de gevallen waarin verkeersovertredingen al dan niet met technische hulpmiddelen worden geconstateerd zonder dat er voor de politie een reële mogelijkheid bestaat tot staandehouding van de bestuurder." Aldus is met deze wijziging beoogd om de gevallen waarin de identiteit van de bestuurder moet worden vastgesteld, te beperken tot die gevallen waarin een reële mogelijkheid tot staandehouding bestaat.