Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten, hierna: [appellanten] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Sinds geruime tijd zijn [appellanten] in budgetbeheer bij de Stadsbank Oost Nederland (hierna: de Stadsbank).
[appellant 1] is fulltime werkzaam in loondienst. [appellant 2] heeft wisselende (PGB-)inkomsten uit bij zorgcliënten verrichte werkzaamheden.
Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
In de periode voorafgaand aan de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben [appellanten] € 2.200 opgenomen van hun bankrekening bij de Stadsbank. Van dit bedrag is € 1.400 na de oproepingsbrief van 4 januari 2019 voor de toelatingszitting opgenomen. In die brief is duidelijk vermeld dat [appellanten] moeten vermelden of er een spaarsaldo is en dat, indien zij de gelden ten onrechte niet gereserveerd hebben gehouden, dat kan leiden tot afwijzing van hun verzoek of tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. [appellanten] hebben niet verklaard over (de aanwezigheid van) het spaarsaldo en zij hebben dit bedrag niet gereserveerd, maar consumptief besteed.
Aan de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant 2] heeft de rechtbank, tot slot, mede ten grondslag gelegd dat [appellant 2] ondanks herhaaldelijke verzoeken van de bewindvoerder enige tijd niet aantoonbaar (aanvullend) heeft gesolliciteerd.
Niet is vereist dat de schuldenaar kan worden verweten dat de desbetreffende feiten en/of omstandigheden niet bij de toelating zijn gemeld.
Uit de inhoud van de oproepingsbrief die zij voor de toelatingszitting hebben gehad, het bij gelegenheid van die zitting aan hen uitgereikte informatieblad en de uitleg over de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling die de rechtbank bij de zitting aan hen zal hebben gegeven hebben [appellanten] moeten kunnen afleiden dat dit handelen daarmee in strijd is. Hierbij betrekt het hof ook dat [appellanten] bij hun toelatingsverzoek onjuiste informatie aan de rechtbank hebben verstrekt. Zij hebben immers in strijd met de waarheid de vragen in het op 21 december 2018 door hen ondertekende verzoekschrift of zij tijdens het minnelijk traject een spaarsaldo hebben opgebouwd en of zij overig vermogen hadden, met ‘nee’ beantwoord.
Hieraan doet niet af de aan mr. Van der Laan gestuurde e-mail van 17 juli 2019 van de Stadsbank. Daarin wordt verklaard dat de budgetbeheerrekening op vrijwillige basis is en dat [appellanten] (gelet daarop) de op die rekening gespaarde bedragen vóór de toelatingsvonnissen vrij konden opnemen. [appellanten] hadden moeten begrijpen dat in de situatie waarin zij zich toen bevonden (ingediende verzoeken die mogelijk tot toelating tot het wettelijk schuldsaneringstraject zouden kunnen leiden en bij een succesvol verloop daarvan tot bevrijding van hun schuldenlast) de visie van de Stadsbank geen vrijbrief voor hen was om voorbij te gaan aan de belangen van hun schuldeisers en gespaard/gereserveerd geld naar eigen believen te besteden.