ECLI:NL:GHARL:2019:6226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
200.242.305/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontruiming huurder woon- en bedrijfsruimte wegens overlast en conflictueuze situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontruiming van een huurder van woon- en bedrijfsruimte. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, had in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd. De kantonrechter had op 30 april 2018 de vordering van de geïntimeerde tot ontruiming toegewezen, omdat de appellant zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatige overlast en intimiderend gedrag tegenover de verhuurder en andere huurders. Het hof oordeelde dat de ontruiming in kort geding gerechtvaardigd was, gezien de ernstige overlast en conflicten die door de appellant waren veroorzaakt. De appellant had meerdere geweldsincidenten en andere overlastsituaties veroorzaakt, wat leidde tot klachten van omwonenden en andere huurders. Het hof bevestigde dat de situatie in en rondom de gehuurde ruimten gespannen en conflictueus was, en dat de appellant in ernstige mate tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder. De vorderingen van de appellant in hoger beroep werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.242.305/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6756805)
arrest in kort geding van 30 juli 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R. de Leeuw, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 april 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop na het tussenarrest blijkt uit:
  • het H-12 formulier van mr. De Leeuw van 5 juli 2019 met producties 10 t/m 23;
  • het proces-verbaal van de op 17 juli 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.3
Vervolgens hebben partijen arrest verzocht en heeft het hof arrest bepaald op de voorafgaand aan de comparitie overgelegde gedingstukken, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie.

2.De vaststaande feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis van 30 april 2018, onder rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.4., een aantal feiten als vaststaand aangenomen. [appellant] heeft met
grief 1(deels) bezwaar gemaakt tegen deze feitenvaststelling. Met inachtneming van de bezwaren die [appellant] tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten heeft aangevoerd, staat het volgende vast.
2.2
[appellant] huurt:
  • met ingang van 1 augustus 2017 een bedrijfsruimte aan de [a-straat] 34 B te [A] (een spreekkamer), waarbij tevens is bepaald dat gebruik als kamerbewoning is toegestaan;
  • met ingang van 1 september 2017 een bedrijfsruimte aan de [a-straat] 34 B te [A] (een kantoor aan de opritzijde), waarbij tevens is bepaald dat gebruik als kamerbewoning is toegestaan;
  • met ingang van l oktober 2017 de appartementen aan de [a-straat] 34-2 BG en 34-3 BG te [A] ;
  • met ingang van 1 oktober 2017 de bedrijfsruimte aan de [a-straat] 34 B te [A] (een winkel plus twee naastgelegen parkeerplaatsen).
De huur is steeds vastgelegd in afzonderlijke huurovereenkomsten.
2.3
Sinds 8 november 2017 is [geïntimeerde] eigenaar van de panden aan de [a-straat] 34, 34 A en 34 B te [A] . Daarvoor had haar vader de panden in eigendom.
2.4
[appellant] is zelf in één van de door hem gehuurde appartementen (34-3 BG) gaan wonen.
2.5
De door [appellant] aan [geïntimeerde] totaal verschuldigde huur, inclusief bijkomende vergoedingen, bedraagt € 3.373,50 per maand.
2.6
Een ander deel van de in het pand [a-straat] 34 aanwezige bedrijfsruimte is door de vader van [geïntimeerde] verhuurd aan makelaarskantoor RotsVast (hierna: RotsVast).
2.7
Vanaf september 2017 is verhuurder klachten en meldingen gaan ontvangen van buurtbewoners, andere huurders en onderhuurders over overlast, veroorzaakt door [appellant] .
2.8
Op dinsdag 13 februari 2018 heeft zich bij het gehuurde een incident voorgedaan tussen [appellant] enerzijds en zijn onderhuurder van de winkelruimte, de heer [C] , die daar onder de naam “ [D ] ” een afhaalpizzeria had gevestigd, en diens vader anderzijds, als gevolg waarvan zij allen gewond zijn geraakt en zij allen enige dagen in voorarrest hebben verbleven.
2.9
In een op maandag 12 februari 2018 gepubliceerd nieuwsbericht, getiteld “Herrie [a-straat] [A] houdt aan” is onder meer vermeld:
Het blijft bijzonder onrustig rond nieuwe afhaalpizzeria [D ] aan de [a-straat] in [A] . Ook maandagmiddag is er weer politie nodig.
De uitbaters van de pizzeria hebben het al weken aan de stok met hun huurbaas, een huurder in hetzelfde complex. Maandag moesten de pizzeria-eigenaars hun eigen voordeur forceren om binnen te komen. Ze waren hiermee bezig onder toeziend oog van opgetrommelde agenten.
Politie was vrijdagmiddag in groten getale aanwezig omdat de zaak uit de hand dreigde te lopen. De gefrustreerde afhaalbazen wilden verhaal halen bij hun huurbaas. Daarbij gooiden ze diens scooter om. De huurbaas op zijn beurt zou gedreigd hebben de pizzeriamensen de keel door te snijden.
Even leek vrijdagmiddag de rust weergekeerd, na langdurige gesprekken van agenten met beide kampen. Vrijdagavond ging het volgens omwonenden toch weer mis: de politie had toen zes wagens met agenten nodig om de orde te herstellen. Een vergelijkbaar tafereel speelde zich zondagavond af en maandagmiddag dus opnieuw.
Volgens eigenaar [geïntimeerde] is haar huurder het probleem. De man maakt zijn onderhuurders van de pizzeria het leven zuur door deuren dicht te timmeren, het gas af te sluiten en de stoppen eruit te draaien. Hij treitert ook makelaardij Rotsvast, een andere huurder in het complex. Dit bedrijf zat vorige week door zijn toedoen zonder verwarming en zonder elektriciteit. (…)
2.1
[appellant] heeft op 1 maart 2018 aangifte tegen [C] gedaan vanwege het op 9 februari 2018 vernielen/beschadigen van zijn scooter.
2.11
[appellant] heeft op 7 maart 2018 aangifte gedaan tegen [E] vanwege een mishandeling op 5 maart 2018. [appellant] heeft [E] daarbij aangeduid als iemand aan wie hij een kamer in het pand aan de [a-straat] heeft verhuurd.
2.12
Een medewerkster van RotsVast heeft tegen [appellant] aangifte gedaan van het op
13 maart 2018 vernielen/bekrassen van haar auto, geparkeerd naast het pand aan de [a-straat] 34.
2.13
De directeur van RotsVast heeft tegen [appellant] aangifte gedaan van smaad en laster vanwege het op 13 maart 2018 plaatsen van een bericht op Facebook van dat kantoor dat er samengevat op neerkomt dat RotsVast corrupt is en samenwerkt met criminelen en knokploegen. In die aangifte wordt beschreven dat er tussen RotsVast en [appellant] een conflict is ontstaan over het gebruik van de parkeerplaatsen die bij de panden 34 en 34 B horen.
2.14
[appellant] heeft de voor de door hem gehuurde ruimten verschuldigde huur over de maanden maart 2018 en april 2018 onbetaald gelaten. [geïntimeerde] heeft deze bedragen ontvangen na tenuitvoerlegging van het hierna weer te geven vonnis van de kantonrechter.
2.15
Op 4 juni 2018 heeft [geïntimeerde] op basis van het hierna weer te geven vonnis van de kantonrechter [appellant] uit voormelde ruimten doen ontruimen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie) - samengevat - gevorderd de veroordeling van [appellant] tot ontruiming binnen 3 dagen na betekening van al het door hem gehuurde aan de [a-straat] 34 te [A] en tot betaling van € 6.747,- aan onbetaald gelaten huurpenningen over de maanden maart en april 2018, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2018 respectievelijk 1 april 2018, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten
3.2
[appellant] heeft - zo heeft de kantonrechter begrepen - in eerste aanleg (in reconventie) - samengevat - gevorderd een verklaring voor recht dat de gehele door hem gehuurde parkeerplaats aan hem toebehoort en dat RotsVast er niet meer op mag komen en voorts de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
- € 50.000,- wegens het stelen van zijn winkel;
- € 50.000,- wegens laster en smaad in de krant;
- € 25.000,- wegens het schenden van zijn privacy versterkt met een dwangsom voor elke dag dat er camera's hangen;
- een vergoeding wegens contractbreuk en sabotage;
- € 25.000,- wegens het gebruik door RotsVast van het parkeerterrein;
- € 20.000,- wegens klantenronsel;
- het totale bedrag van het gehele gehuurde van zowel haar vader als haarzelf voor de duur van het contract.
[appellant] heeft tot slot gevorderd dat de voorzieningenrechter een contact- en straatverbod oplegt aan [E] .
3.3
De kantonrechter heeft bij vonnis in kort geding van 30 april 2018 het door [geïntimeerde] gevorderde volledig toegewezen, [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem gevorderde straat- en contactverbod en het overigens door [appellant] gevorderde afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten, zowel in die van de conventie als die van de reconventie.
3.4
De kantonrechter heeft daartoe - samengevat - het volgende overwogen.
De door [geïntimeerde] aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag gelegde onrechtmatige overlast, bestaande uit onder meer geluidsoverlast, intimiderend gedrag tegenover [geïntimeerde] en (onder)huurders en betrokkenheid bij geweldsincidenten in en nabij het gehuurde, is voldoende aannemelijk geworden. De kans dat de bodemrechter tot ontbinding van de huurovereenkomsten en ontruiming zal beslissen, is zodanig waarschijnlijk dat gerechtvaardigd is daarop in kort geding vooruit te lopen. Onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] een tegenvordering op [geïntimeerde] heeft, zodat ook de gevorderde huurtermijnen toewijsbaar zijn.
Bij een gebod tot het verwijderen van de bij het gehuurde aanwezige camera’s heeft [appellant] geen belang (meer) omdat hij het gehuurde dient te verlaten.
Omdat Rogier [E] geen partij is in de procedure, kan [appellant] niet worden ontvangen in zijn vordering tot het aan hem opleggen van een straat- en contactverbod. Voor een verklaring voor recht is in een kort gedingprocedure geen plaats. Wat betreft de door [appellant] gevorderde geldsommen is geen onverwijlde spoed gebleken die tot een onmiddellijke voorziening noodzaakt, terwijl die vorderingen voorts onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.

4.De vordering in hoger beroep en wijziging van eis

4.1
[appellant] vordert in het hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 30 april 2018 en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] en - zo heeft het hof verstaan, in plaats van het in eerste aanleg gevorderde - de toewijzing van:
  • een verbod aan [geïntimeerde] tot het aangaan van directe huurrelaties met onderhuurders van [appellant] op straffe van dwangsommen tot maximaal € 50.000,-;
  • een verbod aan [geïntimeerde] om zich negatief over [appellant] uit te laten in de pers op straffe van dwangsommen tot maximaal € 50.000,-;
  • een verbod aan [geïntimeerde] om de privacy van [appellant] te schenden door het ophangen van camera’s en het toelaten dat haar huurders camera’s ophangen op straffe van dwangsommen tot maximaal € 25.000,-;
  • een gebod aan [geïntimeerde] om geconstateerde gebreken en schimmel te herstellen, op straffe van dwangsommen van maximaal € 25.000,-;
  • een gebod aan [geïntimeerde] om er voor zorg te dragen (al dan niet via een gedragsaanwijzing) dat huurder [E] zich jegens [appellant] gedraagt of althans het contact met [appellant] vermijdt, op straffe van dwangsommen van maximaal € 25.000,-;
  • een veroordeling van [geïntimeerde] tot nakoming van de afspraak over de parkeerplaatsen jegens [appellant] op straffe van dwangsommen van maximaal € 25.000,-;
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2
[geïntimeerde] heeft deze vorderingen inhoudelijk bestreden, maar tegen de gedane wijziging van eis als zodanig geen bezwaar gemaakt. Nu de eiswijziging ook ambtshalve door het hof niet in strijd met de eisen van een goede procesorde wordt geoordeeld, zal het hof recht doen op de in hoger beroep gewijzigde eis in reconventie.
4.3
Met de wijziging door [appellant] van zijn eis in reconventie heeft hij geen belang (meer) bij zijn
grieven 5 en 6a tot en met 6d, die tot uitgangspunt nemen dat de kantonrechter zijn vordering had moeten opvatten zoals die nu luidt, of bij zijn
grief 7, die erover klaagt dat de kantonrechter heeft miskend dat zijn vorderingen versterkt dienden te worden met een dwangsomveroordeling.
Of er grond is voor toewijzing van één of meer van zijn - nu gewijzigde - vorderingen, al dan niet versterkt met een dwangsom, zal hierna onderzocht worden.
4.4
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord haar vordering in conventie voorwaardelijk, te weten voor het geval dat daarin niet de termijn voor ontruiming van drie dagen na vonnis wordt gelezen, aangevuld met deze termijn.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

spoedeisend belang vordering [geïntimeerde]
5.1
[appellant] heeft - overigens zonder dat met een afzonderlijke
griefaan te duiden - het door de kantonrechter aan de zijde van [geïntimeerde] aangenomen spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming aangevochten.
Anders dan [appellant] betoogt, acht het hof dit spoedeisend belang eveneens aanwezig. [appellant] is immers van plan het gehuurde weer te zijnen nutte in te zetten als de uitkomst van het hoger beroep daartoe aanleiding geeft, terwijl [geïntimeerde] de aan [appellant] verhuurde ruimten in de panden aan de [a-straat] 34, 34 A en 34 B niet meer aan hem ter beschikking wil stellen.
Bedoeld belang is ook aanwezig wat betreft de vordering tot betaling van achterstallige huur gezien het door [appellant] bepleite beroep op verrekening.
Deze grief faalt.
overlast/ontruiming
5.2
De
grieven 1 (deels) en 2richten zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat aan de zijde van [appellant] sprake is van een dusdanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomsten dat deze de ontbinding van de huurovereenkomsten rechtvaardigt en dat de tekortkoming zodanig is dat op die ontbinding in kort geding vooruit kan worden gelopen. Volgens [appellant] is er sprake van samenspanning tussen [geïntimeerde] , omwonenden, andere huurders en enkele van zijn onderhuurders en wordt ten onrechte de schuld van enkele incidenten bij hem gelegd. De bewijzen waarop [geïntimeerde] zich beroept, zijn eenzijdig en niet betrouwbaar, aldus [appellant] .
5.3
Het hof stelt vast dat de toegewezen ontruiming door de kantonrechter is gebaseerd op door [appellant] veroorzaakte overlast en onrechtmatig gedrag, bestaande uit schreeuwen, harde muziek draaien, pesterijen, het saboteren van aanwezige voorzieningen, het zich intimiderend opstellen tegenover [geïntimeerde] en andere (onder)huurders, het betrokken zijn bij (meerdere) vechtpartijen in en bij het gehuurde en het gelegenheid bieden voor drugsgebruik in één van de verhuurde kamers.
5.4
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat [appellant] bij meerdere geweldsincidenten en anderszins dreigende situaties in en bij het gehuurde betrokken is geweest.
[appellant] heeft zichzelf daarbij steeds als slachtoffer neergezet, maar daarin kan hij in het geval van [C] en diens afhaalpizzeria, die gevestigd was in de van [appellant] gehuurde winkelruimte, in ieder geval niet worden gevolgd. Uit de stukken blijkt vooralsnog afdoende dat de situatie tussen [C] en [appellant] is geëscaleerd nadat [appellant] die winkelruimte enkele malen had gebarricadeerd en had afgesloten van elektriciteit en gas. Deze acties heeft [appellant] in zijn verweer van 13 april 2018 (pagina’s 7 en 10) erkend.
Voorts is vooralsnog afdoende gebleken dat [appellant] in conflict is geraakt met RotsVast, een andere huurder van het gebouw, en ook RotsVast daarbij door [appellant] is afgesloten van verwarming, terwijl een medewerkster van dat kantoor aangifte tegen [appellant] heeft moeten doen van beschadiging van haar auto.
Uit de hiervoor bedoelde aangifte van [appellant] (rov. 2.11) blijkt van weer een ander conflict van [appellant] , ditmaal met zijn onderhuurder [E] en van tussen hen voorgevallen geweld. Verder erkent [appellant] in zijn verweer van 13 april 2018 (pagina 4) dat hij in het gehuurde een conflict heeft gehad met zijn ex-vriendin tevens onderhuurster, dat de omwonenden daarbij betrokken zijn geraakt en dat de politie daarvoor ter plaatse is gekomen. In dat verweer spreekt hij verder over provocaties van buren (pagina 4), over een conflict tussen hem en zijn onderhuurders [F] en [G] (pagina 16) en over het ‘vaak veranderen van sloten’. In dat verweer (pagina 17) benoemt [appellant] dat ‘er gevaarlijke zelfs levensbedreigende situaties’ zijn ontstaan.
Dat de situatie in en nabij de door [appellant] gehuurde ruimten gespannen en conflictueus was en ook overigens met (geluids)overlast gepaard ging, wordt verder ondersteund door de door [geïntimeerde] overgelegde WhatsApp- en e-mailberichten van andere (onder)huurders en omwonenden.
Met een en ander is vooralsnog voldoende aannemelijk dat [appellant] in zwaarwegende mate is tekortgeschoten in zijn verplichting zich als een goed huurder te gedragen en dat er geen sprake is, zoals [appellant] stelt, van een samenspanning tegen hem die verder geen grond heeft.
5.5
Noch in de stellingen van [appellant] noch in de overgelegde stukken is een aanwijzing te vinden dat [appellant] open stond voor correctie door [geïntimeerde] en of door anderen, zoals de met name in februari 2018 meermalen ter plaatse gekomen politie. [geïntimeerde] had er daardoor een groot belang bij dat deze situatie van overlast, conflicten en escalatie op zo kort mogelijke termijn zou eindigen. Dit belang prevaleert boven het belang van [appellant] om een beslissing in een bodemprocedure af te wachten. In dit verband geldt dat [appellant] niets heeft aangevoerd waaruit volgt dat en waarom hij een bijzonder belang had - meer of anders dan het belang dat iedere huurder heeft om het door hem gehuurde te kunnen blijven gebruiken - dat tot een ander resultaat van de belangenafweging zou moeten leiden. De slotsom van een en ander is dat deze grieven falen.
huurbescherming onderhuurders
5.6
Met
grief 3klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter een onduidelijk vonnis heeft gewezen omdat zijns inziens onduidelijk is wat is bedoeld met ‘met alle daarin aanwezige personen’. Volgens [appellant] komt zijn onderhuurders huurbescherming toe, zijn die onderhuurders geen partij in de procedure en is er geen reden om vooruit te lopen op een ontruiming van deze onderhuurders, terwijl hij een belang heeft bij het in stand houden van deze onderhuurovereenkomsten.
5.7
Met zijn betoog ziet [appellant] er aan voorbij dat voor zover hij doelt op de onderhuurders van de aan hem verhuurde ruimten die (mede) bestemd zijn tot gebruik als woonruimte, het steeds gaat om onzelfstandige woonruimten zodat een onderhuurder tegenover [geïntimeerde] als verhuurder geen bescherming toekomt. Voor zover [appellant] doelt op de winkelruimte, die enkel tot bedrijfsruimte is bestemd, geldt dat onvoldoende gemotiveerd is gesteld is dat die ruimte na het vertrek daaruit van de afhaalpizzeria per 14 februari 2018, als zodanig aan een ander is verhuurd dan wel feitelijk aan een ander als bedrijfsruimte in gebruik is gegeven. Ook deze grief slaagt niet.
huur, opschorting en verrekening
5.8
Onomstreden is dat [appellant] per maand een bedrag van € 3.373,50 aan [geïntimeerde] is verschuldigd voor de door hem gehuurde ruimten en dat hij de termijnen over de maanden maart 2018 en april 2018 onbetaald heeft gelaten. [appellant] heeft met zijn
grief 4aangevoerd dat hij de betaling daarvan mocht opschorten en die bedragen mocht verrekenen met de door hem geleden schade vanwege gebreken en schimmelvorming in het gehuurde en dat de kantonrechter om die reden de vordering aan achterstallige huur ten onrechte heeft toegewezen.
5.9
Dat er zich, en zo ja welke, gebreken in het gehuurde voordeden, is echter van iedere onderbouwing gespeend. Dit geldt eveneens voor de stelling dat er in het door hem gehuurde sprake was van schimmelvorming, terwijl in de stukken niet is terug te vinden dat [appellant] zich op enig moment over gebreken of schimmelvorming bij [geïntimeerde] heeft beklaagd. De door [geïntimeerde] overgelegde foto’s, die de situatie bij aanvang van de huurovereenkomsten per augustus/september/ oktober 2017 weergeven, zoals [appellant] ter comparitie heeft erkend, en de foto’s van eind mei 2018, zoals gevoegd bij het proces-verbaal van de deurwaarder
d.d. 28 mei 2018 tonen evenmin schimmelvorming. Daarbij komt dat [appellant] in zijn verweer van 13 april 2018 (pagina 15) omstandig uiteen heeft gezet dat ‘ [geïntimeerde] geen enkel geschil met hem had en heeft omtrent de huur en de betalingen, dat hij alles heeft opgeknapt en dat [geïntimeerde] niet één keer heeft hoeven langs komen voor ook maar één probleem’ en hij niet heeft uitgelegd hoe zich dit verhoudt met zijn stelling dat er sprake is van gebreken en schimmelvorming. Aan dit verweer en de daarop gebaseerde beroepen op opschorting en verrekening gaat het hof dan ook voorbij. De grief faalt.
gewijzigde eis in reconventie
5.1
Wat betreft de vordering van [appellant] geldt het volgende.
5.11
Aangezien [appellant] uit de door hem gehuurde ruimten is ontruimd en zijn tegen die ontruiming gerichte grieven falen, heeft hij geen belang, laat staan een spoedeisend belang, (meer) bij de beoordeling van zijn vorderingen die strekken tot i) een verbod aan [geïntimeerde] tot het aangaan van directe huurrelaties met onderhuurders van [appellant] , ii) een verbod aan [geïntimeerde] om de privacy van [appellant] te schenden door het ophangen van camera’s in het gehuurde en het toelaten dat haar huurders camera’s ophangen en iii) een veroordeling van [geïntimeerde] tot nakoming van haar afspraken met [appellant] met betrekking tot de parkeerplaatsen.
5.12
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het door [appellant] gevorderde gebod aan [geïntimeerde] om geconstateerde gebreken en schimmel te herstellen, als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar is, waarbij daarnaast geldt dat hij op de voet van wat hiervoor is overwogen bij zo’n voorlopige voorziening geen (spoedeisend) belang (meer) heeft.
5.13
Ter comparitie heeft [appellant] heeft bevestigd, zoals ook uit de stukken blijkt, dat [E] van hem (en dus niet van [geïntimeerde] ) een kamer heeft (onder)gehuurd, zodat al om die reden niet valt in te zien dat [geïntimeerde] verplicht zou moet worden ervoor zorg te dragen dat die onderhuurder zich jegens [appellant] gedraagt, althans het contact met [appellant] vermijdt. Overigens geldt ook bij deze vordering dat, nu [appellant] uit het gehuurde is ontruimd en ontruimd blijft, hij bij deze vordering geen (spoedeisend) belang (meer) heeft, wat daarvan verder ook zij.
5.14
Tot slot, wat betreft het door [appellant] gevorderde verbod aan [geïntimeerde] om zich negatief over hem uit te laten in de pers, geldt dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Zo heeft [appellant] niet uiteengezet welke uitlatingen [geïntimeerde] wanneer ten onrechte over hem zou hebben gedaan. Voor zover [appellant] daarbij de medio februari 2018 verschenen nieuws-berichten in ‘De Gooi en Eemlander’ dan wel in ‘De Gooi en Eembode’ bedoelt, moet worden vastgesteld dat daarin de naam van [appellant] niet wordt genoemd. [appellant] heeft evenmin uitgelegd waarin de gerechtvaardigde vrees ligt dat [geïntimeerde] zonder verbod zich in de toekomst onrechtmatig over hem in de media zal uitspreken. Voor een voorlopige voorziening als hier gevorderd, is dan ook geen grond.
5.15
De in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] is dan ook niet toewijsbaar.
proceskosten eerste aanleg
5.16
Aangezien er geen grond is om de vordering in conventie alsnog af te wijzen en die in reconventie alsnog toe te wijzen, is er geen reden om anders te oordelen over de in eerste aanleg ten laste van [appellant] uitgesproken veroordeling in de proceskosten. Ook de daartegen gerichte
grief 8faalt.
5.17
Gelet op het voorgaande en gezien de al op 4 juni 2018 plaats gevonden hebbende ontruiming van [appellant] uit het gehuurde, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de door [geïntimeerde] voorwaardelijk verwoorde aanvulling van haar eis in conventie, die strekt tot bepaling van een ontruiming op een termijn van drie dagen na uitspraak.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
6.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 318,- aan griffierecht en € 2.148,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II à € 1.074,-), samen € 2.466,-.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 30 april 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 318,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. W.F. Boele, mr. W.P.M. ter Berg en mr. W.A. Zondag en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.