Uitspraak
de man,
de vrouw,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een kort geding tussen gewezen echtelieden over beslagperikelen. De man, appellant in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de vrouw, geïntimeerde, die beslag had gelegd op een kajuitzeilboot die beide partijen gezamenlijk bezaten. De vrouw had het beslag gelegd op 5 september 2018, terwijl de man op 17 oktober 2018 een verzoek tot echtscheiding indiende. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland had op 5 december 2018 het beslag opgeheven, maar de man vorderde in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van 19 februari 2019, waarin de vorderingen van de vrouw in conventie werden toegewezen en die van de man in reconventie werden afgewezen.
Het hof oordeelde dat de man onrechtmatig beslag had gelegd en dat de vrouw niet aansprakelijk was voor de kosten die voortvloeiden uit de vertraging van het te water laten van het schip. De grieven van de man werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De man werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, en het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis in reconventie. De uitspraak werd gedaan op 30 juli 2019.