ECLI:NL:GHARL:2019:626
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- mr. De Witt
- mr. Huizenga
- Rechtspraak.nl
Hoorplichtschending in administratief beroep tegen sanctiebeschikking
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 23 mei 2018. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene, een N.V., was opgelegd voor het rechts inhalen waar dat verboden was. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de officier van justitie geen termijn had gesteld waarbinnen de indiener van het beroepschrift kon verzoeken om te worden gehoord. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte de beslissing van de officier van justitie in stand had gelaten, omdat niet was gebleken dat de betrokkene de mogelijkheid had gekregen om te worden gehoord. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.
Daarnaast werd de sanctie van € 230,- die aan de betrokkene was opgelegd, beoordeeld. Het hof oordeelde dat de gedraging niet betwist werd en dat de omstandigheden waaronder deze was verricht niet zodanig waren dat de sanctie gematigd of achterwege gelaten kon worden. Het hof verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond en veroordeelde de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 768,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de noodzaak voor de officier van justitie om de indiener van een beroepschrift de gelegenheid te geven om te worden gehoord.