ECLI:NL:GHARL:2019:626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.241.799
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
  • mr. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplichtschending in administratief beroep tegen sanctiebeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 23 mei 2018. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene, een N.V., was opgelegd voor het rechts inhalen waar dat verboden was. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de officier van justitie geen termijn had gesteld waarbinnen de indiener van het beroepschrift kon verzoeken om te worden gehoord. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte de beslissing van de officier van justitie in stand had gelaten, omdat niet was gebleken dat de betrokkene de mogelijkheid had gekregen om te worden gehoord. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.

Daarnaast werd de sanctie van € 230,- die aan de betrokkene was opgelegd, beoordeeld. Het hof oordeelde dat de gedraging niet betwist werd en dat de omstandigheden waaronder deze was verricht niet zodanig waren dat de sanctie gematigd of achterwege gelaten kon worden. Het hof verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond en veroordeelde de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 768,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de noodzaak voor de officier van justitie om de indiener van een beroepschrift de gelegenheid te geven om te worden gehoord.

Uitspraak

WAHV 200.241.799
24 januari 2019
CJIB 209760053
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 23 mei 2018
betreffende
[betrokkene] N.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudend te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 januari 2019. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [D] .

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de hoorplicht is geschonden. Op de inleidende beschikking stond geen informatie over het horen. De officier van justitie heeft de indiener dus geen termijn gesteld waarbinnen hij kon verzoeken om te worden gehoord.
2. De advocaat-generaal deelt het standpunt van de betrokkene.
3. Artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de officier van justitie de mogelijkheid om van het horen af te zien wanneer de indiener van het beroepschrift niet binnen een door de officier van justitie gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
4. Uit het dossier blijkt niet dat [E] , die administratief beroep heeft ingesteld, een termijn is gegeven waarbinnen hij kon verzoeken om te worden gehoord. Ook de andere uitzonderingsronden van artikel 7:17 van de Awb doen zich hier niet voor. Gelet daarop had de officier van justitie er niet van mogen afzien [E] uit te nodigen voor een hoorzitting. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand gelaten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, net als – met gegrondverklaring van het beroep – de beslissing van de officier van justitie.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “rechts inhalen waar dat is verboden”, welke gedraging zou zijn verricht op 5 augustus 2017 om 13:25 uur op de A2 te Nieuwegein met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
6. De gemachtigde voert aan dat de sanctie niet in stand kan blijven, nu er geen ambtsedige verklaring ten grondslag ligt aan het opleggen daarvan en ook (andere) rechtsgeldige bewijsstukken ontbreken. Verder was er sprake van een conflict van plichten: de bestuurder kon niet anders dan het voertuig naast hem rechts voorbij gaan, omdat de bestuurder daarvan gedurende dertig seconden het verkeer hinderde en dreigend gebaarde.
7. Ten aanzien van het eerste verweer volstaat het hof met een verwijzing naar arrest van dit hof van 23 augustus 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats: ECLI:GHARL:2017:7299) waarin is opgenomen dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd.
8. De gedraging wordt niet betwist en ook overigens ziet het hof geen reden om te betwijfelen dat deze is verricht. De vraag is nu of de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht het matigen of achterwege laten van de sanctie rechtvaardigen.
9. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Ook wanneer andere weggebruikers onnodig links houden, is rechts inhalen niet toegestaan. Dat sprake was van een bedreigende situatie is niet aannemelijk geworden. De betrokkene heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van zodanige omstandigheden dat niet redelijkerwijs van hem kon worden verlangd dat hij niet rechts inhaalde. Er is dan ook terecht een sanctie opgelegd. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt ongegrond verklaard.
10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en het verschijnen op de zitting van het hof dienen in totaal 3 procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 768,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 768,-.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.