In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een omgangsregeling met de vader vast te stellen. De vader, die in incidenteel hoger beroep is gekomen, verzoekt om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en een omgangsregeling met de moeder te creëren. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij verschillende stukken en rapportages zijn ingediend, waaronder die van de bijzondere curator en de raad voor de kinderbescherming.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, die in 2006 en 2009 zijn geboren. De rechtbank Overijssel had eerder al een aantal beschikkingen gedaan met betrekking tot de zorg- en contactregeling, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen de laatste beschikking waarin de hoofdverblijfplaats en zorgregeling zijn vastgesteld. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en gekeken naar de adviezen van de bijzondere curator en de raad. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegende redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen en dat een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de kinderen is. De verzoeken van de vader om de wisseldag te verplaatsen zijn afgewezen, en de regeling voor de kerstvakantie is aangepast, zodat de kinderen afwisselend bij de ouders verblijven.
De beslissing van het hof is op 6 augustus 2019 uitgesproken, waarbij de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, behoudens de regeling voor de kerstvakantie, die is aangepast. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.