ECLI:NL:GHARL:2019:6474

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
200.257.420/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van echtscheiding en gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 22 januari 2019 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was uitgesproken. De ouders van [de minderjarige] zijn gescheiden en er zijn meerdere kinderen uit dit huwelijk voortgekomen. De minderjarige woont bij de moeder, maar er zijn ernstige zorgen over haar ontwikkeling door de aanhoudende conflicten tussen de ouders en de problematiek die daaruit voortvloeit. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al geruime tijd onder druk staat door de echtscheidingsproblematiek en de strijd tussen de ouders, wat heeft geleid tot psychische klachten en een gebrek aan stabiliteit in haar leven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2019 is de minderjarige gehoord, en zijn de advocaten van de moeder en de vader, alsook vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig geweest. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen en om hulpverlening te kunnen bieden die door de ouders niet adequaat wordt geaccepteerd. De ouders zijn niet in staat gebleken om de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen, wat leidt tot een onveilige situatie voor haar. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is bevestigd, en benadrukt dat hulpverlening binnen een dwingend kader noodzakelijk is om de ontwikkeling van het kind te beschermen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.420/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/189117 / JE RK 18-892)
beschikking van 8 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.B. de Jong te Hoogezand,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.G.E. Klatter te Veendam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 april 2019;
- het verweerschrift van de vader met productie(s);
- een brief van de GI van 15 april 2019 met productie(s);
- een brief van mr. De Jong van 19 april 2019 met productie(s);
- een brief van mr. De Jong van 23 april 2019 met productie(s);
- een brief van de raad van 30 april 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 2 mei 2019 met productie(s);
- een brief van mr. De Jong van 25 juni 2019 met productie(s);
- een faxbericht van mr. De Jong van 11 juli 2019 met productie(s);
- een brief van mr. De Jong van 17 juli 2019 met productie(s).
2.2
Op 18 juli 2019 is de hierna nader te melden [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbende door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen. Ook is de vader verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is mevrouw [D] (gezinsvoogd) verschenen. Ter zitting heeft mr. De Jong mede het woord gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
Uit het - door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de moeder en de vader (hierna ook: de ouders) zijn geboren:
- de meerderjarige [E] , geboren [in] 1994 (verder te noemen: [E] );
- de meerderjarige [F] , geboren [in] 1999 (verder te noemen: [F] );
- de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige] ).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Sinds het uiteengaan van de ouders begin 2017 woont [de minderjarige] bij de moeder.
3.2
Ten aanzien van [de minderjarige] is van 24 juli 2017 tot 10 oktober 2018 sprake geweest van een (voorlopige) ondertoezichtstelling. Aangezien de termijn van deze ondertoezichtstelling niet op tijd is verlengd, is de termijn onbedoeld verlopen. Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 21 december 2018, heeft de raad opnieuw de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 januari 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 januari 2019 tot 22 januari 2020.
3.4
Bij beschikking van 28 mei 2019 heeft de rechtbank:
- het hoofdverblijf van [de minderjarige] bepaald bij de moeder;
- verstaan dat partijen zijn overeengekomen dat zij de vaststellingsovereenkomst van 17 mei 2019 zullen nakomen;
- de beslissing met betrekking tot de zorg- en contactregeling aangehouden en de GI in de gelegenheid gesteld verslag uit te brengen over het verloop van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
3.5
[de minderjarige] heeft op dit moment geen contact met de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 januari 2019. Zij verzoekt het hof - zo begrijpt het hof - de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De raad heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit de stukken, waaronder het raadsrapport van 18 december 2018, zoals gerectificeerd bij rapport van 26 maart 2019, en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er sprake is van forse systeem-, echtscheidings-, loyaliteits- en persoonlijke problematiek. Tussen de ouders is sprake van een aanhoudende strijd en een ernstig verstoorde verstandhouding. [de minderjarige] wordt al gedurende enkele jaren belast met de systeem- en echtscheidingsproblematiek: zij wordt veelvuldig geconfronteerd met en betrokken in de aanhoudende strijd en de conflicten in de thuissituatie tussen de verschillende gezinsleden. Bovendien hebben de ouders - ook reeds voor de echtscheiding - niet op één lijn gezeten in de opvoeding van de kinderen. Door deze situatie is [de minderjarige] klem komen te zitten tussen haar ouders en voelt zij zich, evenals haar broer en zus, gedwongen om voor één van beide ouders te kiezen. Hierdoor zijn de afgelopen jaren al telkens verschillende 'kampen' ontstaan.
Eind 2016 is [de minderjarige] gediagnosticeerd met PTSS en zijn er ernstige systeemproblemen vastgesteld. Als gevolg van deze problemen in de thuissituatie heeft [de minderjarige] zorgen, angsten, stress, gewichtsproblemen, slaapproblemen en loyaliteitsproblemen ontwikkeld. Bovendien mijdt zij het contact met de vader.
Daarnaast zijn recent door [de minderjarige] uitlatingen gedaan die vermoedens van seksueel overschrijdend gedrag door de vader hebben doen ontstaan. Hierna is het contact met de vader (weer) stopgezet.
Na de echtscheiding van de ouders is voornoemde (systeem)problematiek verder verhard. De ouders worden in beslag genomen door hun eigen (echtscheidings)problematiek, waardoor zij niet in staat zijn de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat ook na de beschikking van 28 mei 2019, waarin is opgenomen dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, nog altijd sprake is van strijd tussen de ouders. Zij zijn onvoldoende in staat om op een adequate wijze met elkaar te communiceren en in gesprek te gaan over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
Het ontbreekt [de minderjarige] derhalve al langdurig aan stabiliteit, rust, veiligheid en voorspelbaarheid en het is voor haar niet mogelijk om onbelast contact te hebben met beide ouders. Hierdoor kan zij niet veilig opgroeien.
De raad heeft ter zitting nader toegelicht dat [de minderjarige] door voornoemde problematiek onvoldoende toekomt aan haar eigen ontwikkeling. Zij moet gevrijwaard worden van de problematiek van de ouders. Bovendien hoort een kind zich veilig te voelen in zijn thuissituatie; [de minderjarige] lijkt zich echter alleen op school veilig te voelen. De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat bij haar thuis niet wordt gesproken over de echtscheidingsproblematiek. Het hof is ervan overtuigd dat - ook als de moeder thuis niet praat over de vader - de boosheid en frustratie van de moeder richting de vader, zoals die uit de stukken blijkt en het hof ook ter zitting heeft ervaren, door [de minderjarige] wordt gevoeld. Dit is zeer schadelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] kan in deze situatie niet anders dan de meest veilige weg kiezen door de mening van de moeder over de vader over te nemen. Hierdoor krijgt ze niet de ruimte om haar eigen beeld over de vader te vormen.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in haar (sociaal-emotionele) ontwikkeling wordt bedreigd.
5.3
Het hof acht het noodzakelijk dat vanuit een dwingend kader hulp wordt ingezet om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Ondanks inzet van verschillende vormen van hulpverlening (onder meer Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling (IPG) en trauma- en creatieve therapie voor [de minderjarige] ) is de situatie onveranderd gebleven. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken zelf voornoemde ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] weg te nemen en hulpverlening daarvoor te accepteren. Zij lijken niet altijd de noodzaak en het nut van hulpverlening in te zien. Bovendien is de eerder ingezette hulpverlening gestagneerd, doordat de moeder niet wilde of kon meewerken of doordat de hulpverlening voortijdig werd beëindigd door de moeder. Er bestaat naar het oordeel van het hof dan ook gegronde vrees dat de hulpverlening in een vrijwillig kader zal stagneren, althans ontoereikend zal zijn. Het hof is daarom van oordeel dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de inzet en continuïteit van de noodzakelijk geachte hulpverlening en de belangen van [de minderjarige] te kunnen waarborgen: de gezinsvoogd kan dan zicht houden of de hulpverlening wordt geaccepteerd, voortgezet en met een positief resultaat wordt afgerond. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat tijdens de ondertoezichtstelling de systeemtherapie evenmin van de grond is gekomen, nu de GI dit heeft weersproken en heeft toegelicht dat systeemtherapie op dit moment niet passend is gebleken in dit gezin.
Daarnaast acht het hof het belangrijk dat in het kader van de ondertoezichtstelling de uitlatingen van [de minderjarige] over seksueel overschrijdend gedrag door de vader, voor zover mogelijk, geobjectiveerd worden, zodat duidelijk wordt of, en zo ja hoe de zorgen hierover door de hulpverlening moeten worden opgepakt en of er mogelijkheden zijn voor contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader. Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat [de minderjarige] met rust moet worden gelaten en afgewacht moet worden totdat zij zelf aangeeft dat ze contact met de vader wil en/of hulp wil: gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en de omstandigheid dat zij (mogelijk) beïnvloed wordt door de moeder, is het van belang dat er vanuit de hulpverlening wordt meegekeken wat er in dit geval dient te gebeuren. Rust is in een situatie als deze slechts oppervlakkige schijn, die de uiteindelijke toestand alleen maar ernstiger maakt.
Voor zover de moeder heeft gesteld dat de huidige begeleiding van de gezins- en kindercoach vanuit het Leger des Heils - naast de hulp vanuit school en van haar netwerk - voldoende is, overweegt het hof dat de huidige (kinder)coach door de gezinsvoogd is geregeld, althans dat de gezinsvoogd hierin bemoeienis heeft gehad. Het hof acht niet aannemelijk dat de moeder deze begeleiding in een vrijwillig kader zal voortzetten, nu de eerder ingezette vrijwillige hulpverlening ook (mede) door haar toedoen is gestagneerd of niet van de grond is gekomen.
5.4
Op grond van het bovenstaande is het hof, evenals de kinderrechter, van oordeel dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is voldaan.
Uitleg voor [de minderjarige]
5.5
heeft in het gesprek met het hof gevraagd waarom er (zakelijk weergegeven) een verzoek tot een ondertoezichtstelling is ingediend. Zij heeft namelijk eigenlijk geen zin om te praten en wil rust. Het hof zal daarom hierna aan [de minderjarige] proberen uit te leggen waarom het hof een ondertoezichtstelling nodig vindt.
5.6
Voor het hof is de mening van [de minderjarige] belangrijk; zij is oud genoeg om daar rekening mee te houden. Maar het hof moet ook rekening houden met de standpunten en informatie van anderen. Het hof moet op grond van alle informatie beoordelen welke beslissing het meest in het belang van [de minderjarige] is.
Het hof maakt zich veel zorgen over de situatie waarin [de minderjarige] zit. [de minderjarige] zit klem tussen haar ouders. Zij mag niet openlijk en zorgeloos van haar beide ouders houden. Dit omdat het de ouders niet lukt om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Zij kunnen niet samen over [de minderjarige] praten zonder elkaar (veel) verwijten te maken. Het hof weet dat zo'n situatie schadelijk is voor kinderen. Schadelijk voor een gezonde ontwikkeling. De broer en zus van [de minderjarige] hebben het er ook heel moeilijk mee (gehad) dat de ouders niet met elkaar praten.
Het hof begrijpt wel dat [de minderjarige] bang is voor stress in haar gezin. Maar het hof kijkt in de eerste plaats naar wat voor [de minderjarige] het belangrijkst is. [de minderjarige] komt op het hof over als een heel erg verdrietig, eenzaam en teruggetrokken meisje dat hulp nodig heeft. Zonder een ondertoezichtstelling ziet het hof een heel groot risico dat [de minderjarige] nog meer klem raakt tussen haar ouders. Het hof vindt dat er daardoor gevaar is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat er hulp moet komen. Die hulp moet binnen een ondertoezichtstelling gebeuren en niet vrijwillig. Dit omdat het hof denkt dat de hulp in een vrijwillig kader niet van de grond zal komen of te vroeg (door de moeder) beëindigd zal worden. Het hof vindt dat een gezinsvoogd - dat is iemand die alleen voor het belang van [de minderjarige] opkomt - moet gaan bekijken wat [de minderjarige] nodig heeft in haar situatie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 januari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.D.S.L. Bosch en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 8 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.