ECLI:NL:GHARL:2019:660

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
200.193.286/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot wraking van raadsheren in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van drie raadsheren, mrs. B.J.H. Hofstee, J. Smit en A.R. van der Winkel, door een groep verzoekers in een civiele procedure. De verzoekers stelden dat er sprake was van partijdigheid, omdat één van de gewraakte raadsheren in het verleden bij de rechtbank had gewerkt waar de echtgenoot van een van de procespartijen werkzaam was. De wrakingskamer oordeelde dat deze omstandigheden onvoldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoekers hadden ook aangevoerd dat er wijzigingen op de website van de rechtspraak waren doorgevoerd na hun eerste wrakingsverzoek, maar dit werd niet bewezen. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten geen grond vormden voor de wraking en wees het verzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.193.286/03
beslissing van 25 januari 2019
op het verzoek van:

1.[verzoeker1] ,

wonende te [A] ,
2. [verzoekster2],
wonende te [A] ,
3. [verzoeker3],
wonende te [A] ,
4. [verzoeker4],
wonende te [B] ,
5. [verzoeker5],
wonende te [C] ,
6. [verzoeker6],
wonende te [D] ,
7. [verzoekster7] v.o.f., h.o.d.n. Top1Toys [E],
gevestigd te [E] ,
8. [verzoeker8],
wonende te [F] ,
9. [verzoeker9],
wonende te [G] ,
verzoekers in het wrakingsincident,
hierna gezamenlijk te noemen:
[verzoekers] c.s.,
advocaat: mr. N.M. Slump, kantoorhoudende te Middelburg,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mrs. B.J.H. Hofstee, J. Smit en A.R. van der Winkel,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummer 200.193.286/01 een procedure aanhangig tussen [verzoekers] c.s. en Otto Simon B.V. c.s. (te weten: Otto Simon B.V., gevestigd te Almelo en [H] , wonende te [I] ).
1.2
Op 17 september 2018 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden voor de civiele kamer van dit hof. Verschenen zijn:
-[verzoeker1] , [verzoekster2] , [verzoeker4] , [verzoeker5] , [verzoeker3] , [verzoeker8] , [verzoeker9] , [J] , [K] en [verzoeker6] in persoon en [verzoekster7] v.o.f., vertegenwoordigd door [L] en [M] , bijgestaan door mr. N.M. Slump,
- [H] in persoon, alsmede namens Otto Simon B.V. [N] (algemeen directeur) en [O] (algemeen directeur), bijgestaan door mr. F.J.H. Mulder.
Het van deze comparitie van partijen opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
Bij beslissing van de wrakingskamer van 7 december 2018 (gegeven onder zaaknummer 200.193.286/02) is het schriftelijke wrakingsverzoek van [verzoekers] c.s. dat op 9 november 2018 was ingediend tegen bovengenoemde raadsheren, afgewezen. Aan de door [verzoekers] c.s. op de wrakingszitting van 29 november 2018 aangevoerde nadere wrakingsgronden is door de wrakingskamer voorbijgegaan onder verwijzing naar artikel 37 lid 3 Rv.
1.4
Mr. Slump heeft bij brief van 14 december 2018, (per fax) ingekomen ter griffie van het hof op 14 december 2018, namens [verzoekers] c.s. wederom een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
1.5
Mrs. Hofstee, Smit en Van der Winkel hebben niet in de wraking berust. Zij hebben bij verweerschrift van 15 januari 2019 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.6
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 18 januari 2019 behandeld door de wrakingskamer. Bij deze behandeling zijn verschenen:
- namens [verzoekers] c.s.: [verzoeker3] , [verzoeker9] , [verzoeker6] en [L] en [M] (namens [verzoekster7] v.o.f.),
- [O] en [N] (namens Otto Simon B.V.).
Dhr. [verzoeker9] heeft namens [verzoekers] c.s. hun wrakingsverzoek mondeling, mede door middel van het voordragen van een pleitnotitie, toegelicht.

2.De beoordeling van het verzoek

de gronden
2.1
[verzoekers] c.s. hebben aan hun tweede wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat er een relatie bestaat tussen mr. Van der Winkel en één van partijen. Zo is mw. [N] , algemeen directeur van Otto Simon B.V., gehuwd met dhr. [P] , die werkzaam is als functioneel beheerder bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Dit was voor de rechtbank Overijssel, locatie Almelo een reden voor het verwijzen van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Volgens [verzoekers] c.s. kan dan ook niet anders dan geconcludeerd worden dat ten aanzien van mr. Van der Winkel, die jarenlang bij de rechtbank Almelo heeft gewerkt, sprake is van partijdigheid. De mogelijkheid bestaat, zo voeren [verzoekers] c.s. aan, dat mr. Van der Winkel zichzelf (direct of indirect) heeft aangesteld als raadsheer in dit hoger beroep. Het vermoeden van partijdigheid is bovendien versterkt doordat er na indiening van het eerste wrakingsverzoek door [verzoekers] c.s. wijzigingen zijn doorgevoerd op www.rechtspraak.nl, die naadloos aansluiten op het verweer van de raadsheren in de eerste wrakingszaak en het feit dat via LinkedIn een connectie is gemaakt tussen dhr. [P] en een medewerker van www.rechtspraak.nl. Van toeval kan volgens [verzoekers] c.s. dan ook niet gesproken worden. [verzoekers] c.s. beschouwen het op grond van het voorgaande aannemelijk dat er diverse serieuze en tot in de kern behorende stukken bewust zijn weggelaten in het proces-verbaal.
de inhoudelijke beoordeling
2.2
Op grond van artikel 6 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.4
Voor zover door [verzoekers] c.s. in hun tweede wrakingsverzoek opnieuw is ingegaan op de inhoud van het proces-verbaal, gaat de wrakingskamer hieraan voorbij, nu op deze wrakingsgrond reeds is beslist bij beslissing van 7 december 2018.
2.5
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, de zaak heeft verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, omdat de echtgenoot van de algemeen directeur van Otto Simon B.V. werkzaam is bij de rechtbank te Almelo. Er was, met andere woorden, sprake van een zeker, al is het niet rechtstreeks maar afgeleid (echtgenote) contact tussen een functionaris van de rechtbank en een procespartij. Daarvan is in hoger beroep geen sprake; de desbetreffende functionaris werkt niet bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dat mr. Van der Winkel in het verleden (tot 30 september 2012) werkzaam is geweest bij de (toenmalige) rechtbank Almelo en uit dien hoofde met de functionaris in kwestie zakelijk contact heeft gehad, is onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat mr. Van der Winkel een zodanige, persoonlijke, band heeft ontwikkeld met die functionaris dat hij jegens een van de verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij [verzoekers] c.s. dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.6
Dat naar aanleiding van het eerste wrakingsverzoek van [verzoekers] c.s. - al dan niet op instigatie van de gewraakte raadsheren - wijzigingen op www.rechtspraak.nl zouden zijn doorgevoerd, is niet gebleken en evenmin aannemelijk. Verzoekers wijzen wel op contacten tussen de hiervoor genoemde functionaris van de rechtbank Overijssel en een (andere) functioneel beheerder van de rechtspraak, maar iedere concrete aanwijzing dat die contacten hebben geleid tot aanpassing van de site van de Raad voor de rechtspraak ontbreekt. Overigens zij opgemerkt dat de op www.rechtspraak.nl doorgevoerde wijzigingen hun oorsprong vinden in de wet. Zo staan in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, meer in het bijzonder in artikel 36 tot en met 41, de regels opgenomen die betrekking hebben op een wrakingsverzoek dat in een civiele procedure (zoals de onderhavige) is ingediend. In artikel 37 lid 1 Rv is geregeld dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Voor wrakingsverzoeken die in een strafrechtelijke procedure of in een bestuursrechtelijke procedure worden ingediend, kent de wet soortgelijke regels. Door de wijzigingen op www.rechtspraak.nl is het toetsingskader in de onderhavige wrakingsprocedure derhalve niet veranderd. De wrakingskamer dient zich bij de beoordeling van het wrakingsverzoek te richten naar wat daarover in de wet staat opgenomen, terwijl www.rechtspraak.nl onder meer ten doel heeft om burgers van informatie te voorzien. Al zouden de raadsheren in kwestie hebben aangedrongen op aanpassing van de, onvolledige, tekst inzake wrakingsverzoeken op de site van de Raad voor de rechtspraak dan is slechts bewerkstelligd dat die tekst nu beter de wettelijke regeling weergeeft. Niet meer en niet minder.
2.7
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking van mrs. Hofstee, Smit en Van der Winkel, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Hofstee, Smit en Van der Winkel af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.T. Wemes, W.P.M. ter Berg en L.G. Wijma, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.