In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2017. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd voor een verkeersgedrag dat plaatsvond op 10 januari 2016. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep van de betrokkene gegrond had verklaard en de beslissing van de officier van justitie had vernietigd.
De kern van de zaak draait om de vraag of er een reële mogelijkheid tot staandehouding was op het moment van de gedraging. De verbalisant verklaarde dat hij hard moest remmen om een aanrijding te voorkomen en dat zijn voertuig niet was uitgerust met een voorziening om een stopteken te geven. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat het verkeer minder dan stapvoets reed en dat de verbalisant via een open raam met de bestuurder had gesproken, maar het hof achtte deze mogelijkheden niet aannemelijk.
Het hof concludeerde dat de sanctie terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, omdat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Het hof benadrukte dat de gegevens in het zaakoverzicht voldoende waren om de gedraging vast te stellen en dat de argumenten van de gemachtigde niet leidden tot twijfel aan de juistheid van deze gegevens.