ECLI:NL:GHARL:2019:6608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
WAHV 200.227.489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de kantonrechter inzake administratieve sanctie voor het niet gebruiken van de rijbaan met een stilstaand voertuig

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 31 augustus 2017 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 90,- die was opgelegd voor het niet gebruiken van de rijbaan met een stilstaand voertuig, zoals vastgelegd in artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De gedraging zou hebben plaatsgevonden op 16 november 2016 op het Drie Kolommenplein te Aalsmeer.

De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat het voertuig geparkeerd stond en niet stilstond, en dat daarom de opgelegde sanctie niet van toepassing was. Het hof overwoog dat parkeren en stilstaan verschillende definities hebben volgens het RVV 1990. De gemachtigde stelde ook dat de ambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de gedraging, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de ambtenaar voldoende was om de sanctie te rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet in haar belangen was geschaad door het niet horen door de officier van justitie, aangezien zij daar niet om had verzocht.

Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kantonrechter, waarbij werd vastgesteld dat de gedraging inderdaad had plaatsgevonden en dat de sanctie terecht was opgelegd. Het hof benadrukte dat het gebruik van het trottoir door een stilstaand voertuig in strijd is met de verkeersregels, ongeacht of het voertuig geparkeerd of stilstaand was.

Uitspraak

WAHV 200.227.489
15 augustus 2019
CJIB 203737479
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 31 augustus 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken (feitcode R315B)”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 november 2016 om 14.04 uur op het Drie Kolommenplein te Aalsmeer met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde van de betrokkene, ten tijde van de gedraging de bestuurder van het voertuig, voert aan dat het voertuig niet stilstond, maar stond geparkeerd. Daarom kan voor de gebruikte feitcode R315B niet een sanctie worden uitgeschreven. Volgens de definitie in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV1990) is parkeren iets anders dan stilstaan. De ambtenaar had kunnen weten dat het om parkeren ging. Bovendien is er een verkeersbord E4 en stond de auto in een parkeervak. De gemachtigde wijst ter onderbouwing van haar verweer op een arrest van het hof van 8 juni 2017 waarin het om dezelfde feitcode ging en waar de inleidende beschikking is vernietigd omdat - kort samengevat - de verklaring van de verbalisant te summier was om vast te kunnen stellen dat gedraging was verricht.
3. Voor zover de gemachtigde verder nog heeft willen aanvoeren dat de officier van justitie haar ten onrechte niet heeft gehoord, overweegt het hof dat zij in het beroepschrift tegen de inleidende beschikking niet heeft aangegeven gehoord te willen worden. Omdat zij daar niet om heeft verzocht mocht de officier van justitie op grond van artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht ervan afzien de gemachtigde te horen. De officier van justitie had in diens beslissing wel moeten opnemen dat dit de reden was waarom van het horen is afgezien. Het is echter aannemelijk dat de betrokkene niet in haar belangen is geschaad door het niet opnemen van een reden waarom van het horen is afgezien. Het hof verwerpt dan ook het verweer ten aanzien van de hoorplicht en motivering van de beslissing van de officier van justitie.
4. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"Ik verbalisant zag dat het desbetreffende voertuig zo ver op het trottoir stond geparkeerd dat voetgangers over de rijbaan moesten lopen."
6. De gedraging betreft een overtreding van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990. Dat luidt als volgt:
"Andere bestuurders dan die genoemd in de artikel 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad."
7. Naar oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Wat de gemachtigde heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om aan de gegevens in het zaakoverzicht te twijfelen. Anders dan in het arrest waar de gemachtigde naar verwijst, blijkt uit de verklaring van de ambtenaar voldoende waar het voertuig stond, namelijk op het trottoir. De gemachtigde ontkent ook niet dat het voertuig op de door de ambtenaar omschreven plaats stond. Op grond van artikel 10 van het RVV 1990 mogen de daar genoemde bestuurders geen gebruik maken van het trottoir, zowel rijdend als stilstaand niet. Hoewel de gemachtigde er terecht op wijst dat in het RVV 1990 de definitie van parkeren beschreven staat, maakt dit niet dat de gebruikte feitcode hier niet van toepassing is. Niet alleen parkeren, maar zelfs al het laten stilstaan is op die plek niet toegestaan. Bij parkeren staat het voertuig stil. Nu de ambtenaar heeft opgeschreven dat het voertuig stond geparkeerd op het trottoir, volgt daar uit dat het voertuig stil stond op een andere plek dan de rijbaan.
8. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep terecht ongegrond verklaard. Daarom zal het hof die beslissing bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.