ECLI:NL:GHARL:2019:6708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
200.208.791/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurder over vochtprobleem en niet-ontvankelijkheid door appelverbod

In deze zaak gaat het om een huurder die een klacht indient over een vochtprobleem in zijn huurwoning. Na een negatieve uitspraak van de huurcommissie en de kantonrechter, gaat de huurder in hoger beroep. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verklaart de huurder echter niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep op basis van het appelverbod zoals vastgelegd in artikel 7:262 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De huurder had aangevoerd dat de kantonrechter zijn uitspraak ondeugdelijk had gemotiveerd, maar het hof oordeelt dat deze motiveringsklacht niet kan worden aangemerkt als een schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof wijst erop dat een motiveringsgebrek op zichzelf niet voldoende is om het appelverbod te doorbreken. De huurder had ook betoogd dat de rechtspraak van de Hoge Raad in strijd zou zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar het hof verwerpt dit argument. Uiteindelijk wordt de huurder veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.208.791/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5221286)
arrest van 20 augustus 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudend te Almere,
tegen
Stichting Ymere,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Ymere,
advocaat: mr. T. Mulder, kantoorhoudend te Almere.
Het arrest van 8 mei 2018 wordt hier overgenomen.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 8 mei 2018 heeft het hof bepaald dat de zaak zal worden behandeld op een enkelvoudige comparitie van partijen op 13 november 2018. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden. De zaak is verwezen naar de rol voor uitlating partijen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
1.2
[appellant] heeft op de rol van 20 november 2018 een akte inzake de ontvankelijkheid genomen.
1.3
Op de rol van 18 december 2018 heeft Ymere een antwoordakte inzake de ontvankelijkheid genomen (met productie E). De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 8 januari 2019.
1.4
Op laatstgenoemde datum heeft Ymere arrest gevraagd en zij heeft hiertoe de stukken overgelegd. Van [appellant] is op deze roldatum geen instructie ontvangen.
1.5
In het procesdossier dat door Ymere is overgelegd, ontbreekt de akte van [appellant] van 20 november 2018. Hiervoor heeft het hof geput uit het griffiedossier.
1.6
De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter te Almere van 28 december 2016, met toewijzing van de in eerste aanleg door hem ingestelde vorderingen en veroordeling van Ymere in de kosten van beide instanties.

2.De feiten

2.1
Met ingang van 5 oktober 2012 huurt [appellant] van Ymere de woning aan de [a-straat 1] in [A] (hierna: de woning).
2.2
Op 23 december 2015 heeft [appellant] een verzoek tot tijdelijke huurverlaging ingediend bij de Huurcommissie. Het verzoek is gebaseerd op de klacht van [appellant] dat de aluminium schuifpui in de achtergevel van de woning aan de binnenzijde nat wordt, waardoor de laminaatvloer nat wordt.
2.3
Bij uitspraak van 14 april 2016 (verzonden op 13 mei 2016) heeft de huurcommissie beslist dat de woning op 31 december 2015 geen gebreken vertoonde die ernstig genoeg zijn om de huurprijs tijdelijk te verlagen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat de tussen partijen geldende huurprijs wordt verlaagd vanaf 21 december 2015 en dat Ymere wordt veroordeeld tot terugbetaling van de wegens de vermindering door [appellant] vanaf 21 december 2015 teveel aan Ymere betaalde huur, met nevenvorderingen.
3.2
Aan zijn vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat sprake is van een gebrek aan de woning. Aan de onderzijde van het schuivende gedeelte van de aluminium schuifpui vormen zich vochtdruppels. Dit verschijnsel wordt veroorzaakt door oppervlaktecondensatie, die het gevolg is van de thermische kwaliteit van de aluminium schuifpui en de beperkte ventilatievoorzieningen in de woonkamer.
3.3
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding.

4.De verdere beoordeling in hoger beroep

4.1
Ymere heeft aangevoerd dat [appellant] in het hoger beroep niet-ontvankelijk is op grond van art. 7:262 lid 2 BW.
4.2
In het eerste lid van die bepaling staat dat wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of de verhuurder uitspraak heeft gedaan, huurder en verhuurder geacht worden te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Lid 2 bepaalt dat tegen een beslissing krachtens dit artikel geen hogere voorziening is toegelaten.
4.3
Zowel Ymere als [appellant] gaan er - naar het oordeel van het hof terecht - vanuit dat de Huurcommissie en de kantonrechter over hetzelfde onderwerp van geschil hebben geoordeeld, zodat art. 7:262 BW van toepassing is.
4.4
[appellant] heeft aangevoerd dat het rechtsmiddelenverbod in dit geval wordt doorbroken omdat de kantonrechter zijn uitspraak apert ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter het oordeel van de Huurcommissie klakkeloos overgenomen en heeft de kantonrechter zonder enige motivering geoordeeld dat [appellant] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
4.5
Dit betoog slaagt niet. Naar vaste rechtspraak lijdt een appelverbod uitzondering voor zover er over geklaagd wordt dat in de uitspraak waarvan beroep de desbetreffende regeling ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast dan wel buiten toepassing is gelaten (zie onder meer HR 26 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1161, NJ 1994, 124). Een motiveringsgebrek geldt op zichzelf nog niet als een verzuim van zo essentiële vormen dat het appelverbod doorbroken wordt. Daarvoor is nodig is dat sprake is van schending van zodanig fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zoals in het geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor. De klacht van [appellant] zoals die hiervoor is weergegeven, is gelet op de inhoud niet (ook) aan te merken als een klacht over schending van dergelijke fundamentele rechtsbeginselen. De klacht van [appellant] over de (beweerdelijk) gebrekkige motivering stuit dan ook af op de vaste rechtspraak.
4.6
Dat, zoals [appellant] stelt, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zijn rechtspraak een motiveringsgebrek onder zeer bijzondere omstandigheden aanmerkt als een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, leidt niet tot een ander oordeel omtrent het appelverbod en de doorbrekingsgronden; het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat de hiervoor genoemde vaste rechtspraak in strijd is met het EVRM. Weliswaar is op een geding als het onderhavige art. 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van toepassing, maar het daarin vaststellen van de rechten en verplichtingen van partijen is voorbehouden aan de rechter. Indien de motivering van de beslissing van de kantonrechter door het hof inhoudelijk op consistentie en begrijpelijkheid moet worden beoordeeld in het kader van de ontvankelijkheidsvraag, dan verliest het appelverbod van artikel 7:262 lid 2 Rv immers nagenoeg elke betekenis.
4.7
De slotsom luidt dat [appellant] in het hoger beroep niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard. Hij zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Ymere (salaris advocaat: 1½ punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van Ymere tot aan dit arrest vast op € 716,- aan verschotten en op € 1.611,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2019.