In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 september 2018. In eerste aanleg had de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 15.666,60 aan [appellante], maar de vordering tot betaling van € 5.676,62 aan advocaat- en deurwaarderskosten werd afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij [geïntimeerde] niet in hoger beroep is verschenen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellante] heeft op 7 mei 2008 een recreatiewoning aan [geïntimeerde] verkocht, waarbij de koopprijs werd omgezet in een rentedragende geldlening van € 72.312. In de leveringsakte was opgenomen dat de kosten die voortvloeien uit deze overeenkomst voor rekening van de koper komen. Na het beëindigen van hun relatie heeft [appellante] de geldleningsovereenkomst opgezegd, maar [geïntimeerde] heeft geen betaling gedaan. [appellante] heeft vervolgens een kort geding aangespannen om medewerking van [geïntimeerde] te verkrijgen voor het vestigen van een tweede hypotheek op de recreatiewoning.
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat de kosten die [appellante] heeft gemaakt om haar rechten te behouden en uit te oefenen, rechtmatig zijn. Het hof vernietigt de afwijzing van de vordering tot betaling van de advocaat- en deurwaarderskosten en kent dit bedrag alsnog toe aan [appellante]. De kosten van het hoger beroep worden eveneens toegewezen aan [appellante].