ECLI:NL:GHARL:2019:6796

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
21-005154-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op politieagenten met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1972 en verblijvende in P.I. Ter Apel, is beschuldigd van poging tot doodslag op twee politieagenten. Op 30 mei 2018 heeft de verdachte met een mes in zijn hand, zwaaiende en stekende bewegingen makend, op de agenten afgelopen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar niet met voorbedachte rade had gehandeld. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafoplegging. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, elk ter hoogte van € 975,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005154-18
Uitspraak d.d.: 23 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 september 2018 met parketnummer
18-830102-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
thans verblijvende in P.I. Ter Apel, te Ter Apel.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.C. Keuning, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 30 mei 2018 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , beiden hoofdagent van politie, van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (nadat hij wist dat de politie was gewaarschuwd en/of heeft gewacht totdat de politie was gearriveerd) met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en/of (na door die politieagenten te zijn aangesproken) met dat mes in zijn hand en/of boven zijn hoofd houdend en/of gericht op die politieagenten in hun richting is blijven doorlopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2018 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , beiden hoofdagent van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn/haar bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (nadat hij wist dat de politie was gewaarschuwd en/of heeft gewacht totdat de politie was gearriveerd) met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en/of (na door die politieagenten te zijn aangesproken) met dat mes in zijn hand en/of boven zijn hoofd houdend en/of gericht op die politieagenten in hun richting is blijven doorlopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te [gemeente] [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , beiden hoofdagent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en/of (na door die politieagenten te zijn aangesproken) met dat mes in zijn hand en/of boven zijn hoofd houdend en/of gericht op die politieagenten in hun richting is blijven doorlopen en/of (aldus) een voor de politieagenten dreigende situatie heeft veroorzaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers mogelijk zijn afgelegd na advies van een advocaat en zij er belang bij hebben om het gebruik van hun vuurwapen te rechtvaardigen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot moord, doodslag of zware mishandeling. Verdachte was suïcidaal en verkeerde in een toestand van wanhoop, waardoor het in het geheel niet tot hem was doorgedrongen dat er politieagenten aanwezig waren.
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
Voor zover de raadsman heeft willen bepleiten dat de verklaringen van de aangevers niet betrouwbaar zijn, verwerpt het hof dit verweer. Het hof ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De verklaringen worden op belangrijke punten ondersteund door de verklaringen van getuigen en hetgeen te zien is op de videobeelden die ter terechtzitting zijn bekeken.
(Voorwaardelijk) opzet
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag of kan worden bewezen dat de opzet van verdachte al dan niet voorwaardelijk was gericht op het doden van de twee politieagenten.
Daarbij stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier op de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, stelt het hof vast dat verdachte, die zich eerder zelf had verwond, bebloed en met versnelde pas op twee politieagenten is afgelopen met een mes van ongeveer 30 centimeter in zijn hand, waarmee hij zwaaiende of stekende bewegingen maakte in de richting van die agenten. Verdachte werd meerdere malen aangeroepen om het mes te laten vallen, maar hij gaf daar geen gehoor aan. Hij bleef het mes in zijn hand en boven zijn hoofd houdend en schreeuwend op hen aflopen, terwijl de agenten achteruit liepen om afstand tussen hen te houden. Ook na het lossen van een waarschuwingsschot en een gemist gericht schot toen verdachte ongeveer 3,5 meter bij de verbalisanten vandaan was, bleef verdachte verder op hen aflopen, nog steeds stekende bewegingen met het mes makend. Pas toen verdachte in zijn voet werd geschoten en daardoor op de grond kwam te liggen, liet hij het mes los.
Het hof is van oordeel dat wanneer iemand met versnelde pas op een ander afloopt met een mes van ongeveer 30 centimeter in de hand, daarmee zwaaiende of stekende bewegingen makend in de richting van die ander, de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten dat die ander daarbij wordt geraakt en dodelijk wordt verwond. Deze gedragingen kunnen, in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zijn aanval pas staakte toen hij werd neergeschoten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het doden van de agenten, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken. De verklaring van verdachte dat hij als gevolg van de toestand waarin hij verkeerde helemaal niet door had dat er politieagenten aanwezig waren, acht het hof ongeloofwaardig, nu dit op geen enkele wijze is te rijmen met de verklaringen van getuigen over het gedrag van verdachte toen de toegesnelde politieauto naderde en niet overeenstemt met hetgeen qua gedrag van verdachte - het met versnelde pas toelopen op die agenten - op de videobeelden is te zien. Het primair tenlastegelegde kan in zoverre dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2018 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , beiden agent van politie, van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en na door die politieagenten te zijn aangesproken met dat mes in zijn hand en boven zijn hoofd houdend en gericht op die politieagenten in hun richting is blijven doorlopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op twee politieagenten. De omstandigheid dat de agenten niet door het mes zijn geraakt is geenszins aan verdachte te danken, maar slechts aan het feit dat hij noodgedwongen door één van hen werd neergeschoten. Door zijn handelen heeft verdachte grote angst teweeggebracht bij de betreffende agenten, die juist ter plaatse waren gekomen om hulp te verlenen aan verdachte. Uit hun aangiftes blijkt dat zij op dat moment ervan overtuigd waren dat verdachte hen dood zou steken. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van beide agenten blijkt verder dat het incident grote impact op hen heeft gehad.
Het incident speelde zich af bij een opvanglocatie voor asielzoekers, waar op dat moment meerdere personen aanwezig waren. Zij zijn ongewild geconfronteerd met het gewelddadige handelen van verdachte. Ook voor hen moet dit een beangstigende ervaring zijn geweest.
Het hof heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psychologisch onderzoek d.d. 8 augustus 2018. Uit deze rapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. De emoties laten zich omschrijven als somberheid en gevoelens van wanhoop en woede. Tevens wordt ingeschat dat verdachte zwakbegaafd is. Van bovengenoemde stoornis was ook sprake ten tijde van het bewezen verklaarde en deze beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De aanpassingsstoornis maakte dat hij niet meer helder en weloverwogen kon nadenken. Gezien de aanwezige aanpassingsstoornis en het vermoeden van zwakbegaafdheid wordt geadviseerd om verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te verklaren. Hoewel het psychologisch onderzoek werd beperkt door het feit dat verdachte niet kan lezen en schrijven, kan het hof zich vinden in dit advies en neemt dit over.
Verdachte wordt daarom aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar. Het hof betrekt dit gegeven bij de strafoplegging.
Gelet op de ontkennende houding van verdachte heeft de psycholoog overigens geen uitspraak kunnen doen over de recidive en is er geen interventieadvies of een advies aangaande het juridisch kader gegeven.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 22 augustus 2018, waarin wordt geadviseerd om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op het feit dat de psycholoog geen behandeladvies heeft gegeven of een uitspaak heeft gedaan over een wenselijk juridisch kader, in combinatie met de (illegale) verblijfsstatus van verdachte en zijn mogelijke uitzetting, ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor een plan van aanpak in het kader van bijzondere voorwaarden.
Hoewel verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, hebben soortgelijke ernstige feiten zich niet eerder voorgedaan.
Alles afwegende is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank acht het hof een gevangenisstraf van twee jaren geboden, gelet op de persoonlijke omstandigheden zoals deze uit het dossier en ter zitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, afgezet tegen hetgeen zich heeft afgespeeld.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 975,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 975,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 975,00 (negenhonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 975,00 (negenhonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
30 mei 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 975,00 (negenhonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 975,00 (negenhonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
30 mei 2018.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 23 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.