ECLI:NL:GHARL:2019:6968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
WAHV 200.230.159
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieplicht van de officier van justitie in administratief beroep en de verstrekking van op de zaak betrekking hebbende stukken

In deze zaak gaat het om de informatieplicht van de officier van justitie in het kader van een administratief beroep. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond had verklaard. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de officier van justitie in strijd had gehandeld met zijn informatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De officier van justitie had aanvullende stukken opgevraagd na zijn beslissing, wat volgens het hof niet correct was. Het hof oordeelde dat het proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2016 wel degelijk een op de zaak betrekking hebbend stuk was dat de officier van justitie had moeten verstrekken voordat hij op het administratief beroep besliste. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, terwijl het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond werd verklaard. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden, wat hij betwistte. Het hof oordeelde dat de gedraging was vastgesteld en dat het verweer van de gemachtigde faalde.

Uitspraak

WAHV 200.230.159
28 augustus 2019
CJIB 203733561
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 6 december 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met zijn informatieplicht ex artikel 7:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij brief van 2 oktober 2017 zijn door officier van justitie nog stukken toegezonden, waarbij wordt medegedeeld dat deze bij de beoordeling van het administratief beroep zijn gebruikt. Deze zijn niet aan de gemachtigde toegezonden.
Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb, in de fase van het administratief beroep gehouden is op verzoek aan de indiener van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Het gaat daarbij om de stukken waarop de voor de sanctieoplegging relevante gegevens zijn vermeld en de stukken die de ambtenaar bij het opleggen van de sanctie heeft gebruikt (vergelijk het arrest van het hof van 2 februari 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:1050). Verder moeten als op de zaak betrekking hebbende stukken worden aangemerkt de stukken die de officier van justitie in verband met het tegen de opgelegde sanctie gevoerde verweer heeft opgevraagd alvorens op het administratief beroep te beslissen.
Het hof stelt vast dat de gemachtigde van de betrokkene in het administratief beroepschrift van 23 januari 2017 heeft verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Op 27 februari 2017 is het zaakoverzicht aan de gemachtigde verstrekt, waarna hij op 27 april 2017 een aanvullend administratief beroepschrift heeft ingediend. Door de officier van justitie is op 27 juli 2017 op het administratief beroep beslist.
Uit het dossier volgt verder dat de officier van justitie na de ontvangst van het beroepschrift tegen de beslissing op het administratief beroep bij brief van 31 augustus 2017 aanvullende informatie heeft opgevraagd. Deze aanvullende stukken, een ondertekend Overzicht Zaakgegevens Mulder van 14 september 2017 en twee processen-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2016 en 15 september 2017, heeft de officier van justitie bij brief van 2 oktober 2017 naar de gemachtigde doorgestuurd.
5. Het betreft hier -nu die beslissing reeds was genomen- geen stukken die de officier van justitie in verband met het tegen de opgelegde sanctie gevoerde verweer heeft opgevraagd alvorens op het administratief beroep te beslissen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2016 betreft echter wel een op de zaak betrekking hebbend stuk dat de officier van justitie, alvorens op het administratief beroep te beslissen, aan de gemachtigde had moeten verstrekken. De ambtenaar heeft dit proces-verbaal opgemaakt ter gelegenheid van de vaststelling van de gedraging en aldus gebezigd bij het -bij inleidende beschikking van 16 december 2016- opleggen van de sanctie. Dat de officier van justitie op het moment van het beslissen op het administratief beroep niet over dit proces-verbaal beschikte omdat zich dat nog bevond bij het organisatieonderdeel waar de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd werkzaam was, doet hier niet aan af. Een dergelijk stuk dient, gelet op artikel 7:18, tweede lid, van de Awb, door het bestuursorgaan dat de inleidende beschikking gegeven heeft, aan de officier van justitie ter beschikking te worden gesteld waarna de officier van justitie dit stuk op de voet van het vierde lid van dit artikel aan de betrokkene, die daarom verzoekt, dient toe te zenden. De officier van justitie heeft niet voldaan aan de informatieplicht.
7. De kantonrechter heeft dit miskend. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie geen bespreking meer. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
8. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 31 oktober 2016 om 13.20 uur op de Rijksweg A12 te Zoetermeer met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
9. De gemachtigde voert ten aanzien van de gedraging aan dat de betrokkene uitdrukkelijk betwist dat hij een mobiele telefoon in zijn hand had. Wel had de betrokkene een laptopoplader vast, zodat de ambtenaar zich mogelijk heeft vergist en de lader heeft aangezien voor een telefoon. Daarnaast heeft de ambtenaar in strijd gehandeld met de instructienormen van het openbaar ministerie, nu hij bij de staandehouding de mobiele telefoon niet heeft waargenomen. De verklaringen van de ambtenaar hierover zijn niet consistent. In het zaakoverzicht verklaart de ambtenaar immers dat hij de mobiele telefoon bij de staandehouding wel heeft gezien en later in het aanvullend proces-verbaal verklaart hij dat hij niet naar de mobiele telefoon wilde vragen omdat de betrokkene niet voor rede vatbaar was. De inleidende beschikking dient daarom te worden vernietigd.
10. De gegevens in het zaakoverzicht houden onder meer het volgende in:
"Gedragingsgegevens:
Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn rechterhand vasthield. Bij de staandehouding zag ik dat het een mobiele telefoon betrof.
(…)
Betrokkene gaf geen verklaring (…) omdat hij niet met mij wilde praten"
11. In het proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2016 verklaart de ambtenaar
- voor zover hier van belang - als volgt:
"Ik zag dat er voor mij een grijze Volkswagen Polo, voorzien van kenteken [00-YYY-0] , reed. Ik zag dat de bestuurder een mobiele telefoon in zijn rechter hand vast hield. Ik zag dit tussen beide voorstoelen (…) heen. Ik zag dat de bestuurder de telefoon niet aan zijn oor hield, maar ter hoogte van zijn schouder, iets voor zich.
(…)
Ik besloot om collega's, ter ondersteuning van mijn controle, via de meldkamer, bij mij te roepen.
(…)
Ik zag dat er een politieauto voor de Polo ging rijden, waardoor ik de bestuurder van de Polo kon aanspreken op zijn rijgedrag en hem een bekeuring kon geven voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig."
12. In reactie op het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie verklaart de ambtenaar in het proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2017 als volgt:
"Ik heb ruim 10 kilometer achter betrokkene gereden, veelal direct achter zijn voertuig. Ik had duidelijk vrij zicht op de mobiele telefoon, die hij schuin voor zich hield, gedurende deze rit. Dit betrof een smartphone. Ik heb het merk en type niet genoteerd, aangezien het voor mij duidelijk een mobiele telefoon betrof. Daar was voor mij geen twijfel over mogelijk.
(…)
Over de sfeer van de staandehouding kan ik zeggen, dat (…) betrokkene verbaal aanwezig was en vanaf het begin van de staandehouding een verbaal en non-verbaal agressieve houding had.
De betrokkene was geenszins meewerkend. Als ik het merk en type telefoon had willen vaststellen, was mijn onderbuikgevoel dat ik de betrokkene had moeten aanhouden. Dat vond ik niet proportioneel gezien de overtredingen, die ik geconstateerd had."
13. Het hof ziet in hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd, geen aanleiding om aan de verklaring van de ambtenaar, houdende dat betrokkene een mobiele telefoon vasthield, te twijfelen. Anders dan de gemachtigde stelt, volgt uit de verklaring van de ambtenaar niet dat hij bij de staandehouding geen mobiele telefoon heeft waargenomen. De ambtenaar verklaart slechts dat hij het merk en type telefoon niet heeft vastgesteld, omdat het voor hem duidelijk was dat het een mobiele telefoon betrof en hier geen nader onderzoek naar heeft ingesteld vanwege de houding van de betrokkene tijdens de staandehouding. Indien de betrokkene een oplader zou hebben vastgehouden had het op zijn weg gelegen daar ter gelegenheid van de staandehouding melding van te maken. Geen rechtsregel schrijft voor dat een gedraging als deze niet kan worden vastgesteld indien het merk en type van het vast gehouden telefoontoestel niet is vermeld. Het verweer van de gemachtigde faalt.
13. Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
13. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.