ECLI:NL:GHARL:2019:7005

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
200.261.819
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatie- en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank Overijssel had op 25 juni 2019 de schuldsaneringsregeling van appellante beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat appellante haar verplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Het hof heeft vastgesteld dat appellante vanaf de aanvang van de regeling niet heeft gesolliciteerd en haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Ondanks dat appellante aangaf belemmeringen te ondervinden door haar gebrek aan computerkennis en het ontbreken van een e-mailadres, oordeelde het hof dat zij zelf verantwoordelijk is voor het nakomen van haar verplichtingen. Het hof concludeerde dat de overgelegde medische informatie onvoldoende was om de schending van de sollicitatieplicht te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, omdat er onvoldoende vertrouwen was dat appellante in de toekomst haar verplichtingen zou nakomen. Het hof benadrukte dat de hulpverlening pas recent was opgestart en dat er nog geen bewijs van gedane sollicitaties was overgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.819
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C 08/18/345 R)
arrest van 29 augustus 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. T. Şeker.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 10 juli 2018 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 25 juni 2019 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] , op verzoek van de bewindvoerder, [naam] , tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 2 juli 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 juni 2019. [appellante] heeft het hof primair verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar wordt voortgezet, subsidiair met een verlenging van de looptijd daarvan.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlage, van de brief met bijlagen van 24 juli 2019 van mr. Şeker en de brieven met bijlagen van 9 augustus 2019 en 19 augustus 2019 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast is de bewindvoerder verschenen. Bij de mondelinge behandeling heeft mr. Şeker een intakeformulier van Wijkwijzer Enschede en een handgeschreven brief van [naam wijkcoach] , wijkcoach, overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd op basis van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet heeft gesolliciteerd en in ieder geval vanaf eind februari 2019 haar inlichtingenplicht heeft geschonden.
3.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen (artikel 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw). In de schuldsaneringsregeling geldt voor de schuldenaar een inspanningsverplichting om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Deze verplichting houdt onder meer in dat van [appellante] mag worden verlangd dat zij gedurende de periode van de schuldsaneringsregeling waarin zij geen of onvoldoende betaalde werkzaamheden verricht gemiddeld vier maal per maand schriftelijk solliciteert.
Ten tijde van de toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling werkte zij 10 uur per week bij [naam zorggroep] . Thans werkt [appellante] daar ongeveer 15 uur per week. Zij verricht schoonmaakwerkzaamheden. [appellante] ontvangt een aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet. Voor [appellante] geldt sinds het begin van de schuldsaneringsregeling een aanvullende sollicitatieplicht. Vanaf het begin van de regeling heeft [appellante] niet voldaan aan die verplichting. De bewindvoerder heeft gedurende de regeling in het geheel geen sollicitatiebewijzen ontvangen van [appellante] .
3.3
Verder geldt in de schuldsaneringsregeling de verplichting om de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van die regeling. Ook daaraan heeft [appellante] tijdens de gehele regeling onvoldoende gevolg gegeven. [appellante] heeft de benodigde informatie niet of niet tijdig aangeleverd en heeft op informatieverzoeken van de bewindvoerder doorgaans onvolledig gereageerd. Pas na het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis tot tussentijdse beëindiging heeft de bewindvoerder van [appellante] de inkomensspecificaties over de maanden maart tot en met juni 2019 ontvangen. Vervolgens heeft [appellante] over de maand juli 2019 geen informatie aangeleverd. Daarnaast ontbreken nog definitieve berekeningen van ontvangen toeslagen over 2016 en 2018, huurspecificaties over 2018 en 2019, bankafschriften van de ING vanaf de toelating van [appellante] tot de regeling tot en met heden en bankafschriften van de budgetbeheerrekening bij de Stadsbank vanaf juni 2019 tot en met heden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] nog een aantal stukken aan de bewindvoerder gegeven, die deze nog niet heeft kunnen bekijken.
3.4
De schending van de sollicitatie- en informatieplicht moet [appellante] worden toegerekend. De bewindvoerder heeft [appellante] veelvuldig gewezen op haar verplichtingen, waardoor zij wist of behoorde te weten wat van haar werd verwacht. De verklaring van [appellante] dat zij in de veronderstelling was dat zij slechts eenmalig informatie moest aanleveren bij de bewindvoerder, kan het hof dan ook niet volgen.
Na de toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling heeft op 17 juli 2018 een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit bezoek heeft de bewindvoerder (de wijze van nakoming van) de sollicitatie- en informatieplicht met [appellante] besproken. Voorafgaand aan het huisbezoek van de bewindvoerder heeft de bewindvoerder [appellante] per brief verzocht om een aantal documenten ter voorbereiding op het huisbezoek te verzamelen. Tijdens het huisbezoek is gebleken dat [appellante] de documenten niet had verzameld. Vervolgens heeft de bewindvoerder [appellante] een nadere termijn gegeven voor het aanleveren van de stukken. Pas nadat de bewindvoerder meerdere schriftelijke en telefonische herinneringen had gezonden, heeft [appellante] eind augustus 2018 de ontbrekende informatie aangeleverd. Vervolgens heeft [appellante] niet meer zelfstandig informatie bij de bewindvoerder aangeleverd. De bewindvoerder heeft [appellante] hiervoor bij brief van 18 februari 2019 een officiële waarschuwing gegeven. Naar aanleiding van die brief heeft op 25 februari 2019 op het kantoor van de bewindvoerder een bespreking plaatsgevonden. Tijdens die bespreking heeft de bewindvoerder [appellante] wederom uitleg gegeven over de informatie- en sollicitatieplicht.
3.5
Voor zover [appellante] bij de nakoming van haar informatie- en sollicitatieplicht belemmeringen heeft ondervonden doordat zij onder meer niet om kan gaan met computers en geen e-mailadres heeft, geldt dat [appellante] zelf verantwoordelijk blijft om de voor haar geldende verplichtingen na te komen. Gezien het belang daarvan mocht van haar worden verwacht dat zij bij de nakoming van de verplichtingen tijdig hulp van derden zou inschakelen. Daaraan heeft [appellante] niet in voldoende mate voldaan. Pas zeer recent is de hulpverlening op gang gekomen. Dit terwijl de bewindvoerder [appellante] al in een vroeg stadium van de schuldsaneringsregeling heeft geadviseerd hulp te zoeken.
Tijdens een telefoongesprek op 1 augustus 2018 heeft de bewindvoerder [appellante] geadviseerd om contact op te nemen met de gemeente voor hulp bij het solliciteren. Dat advies heeft [appellante] toen niet opgevolgd. Geruime tijd later, tijdens de bespreking op het kantoor van de bewindvoerder op 25 februari 2019 heeft de bewindvoerder [appellante] geadviseerd hulp te zoeken in de vorm van begeleiding door een wijkcoach en het aanvragen van beschermingsbewind. Na dit gesprek heeft [appellante] hulp gezocht bij de Stadsbank. De Stadsbank zou ervoor gaan zorgen dat [appellante] hulp zou krijgen met het doen van een aanvraag tot beschermingsbewind. De Stadsbank kreeg echter na het gesprek geen contact meer met [appellante] , waarna de Stadsbank het hulptraject heeft stopgezet. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat zij onlangs weer contact heeft gezocht met de Stadsbank. [appellante] is door de Stadsbank aangemeld voor hulp door een wijkcoach bij het solliciteren en bij het doen van een aanvraag tot beschermingsbewind. Twee dagen voor de zitting in hoger beroep heeft [appellante] een eerste afspraak gehad met een wijkcoach.
3.6
Indien [appellante] zich door haar lichamelijke klachten (waaronder klachten aan haar schouder en handen) tijdens de regeling niet in staat achtte aanvullend te solliciteren en in het verlengde daarvan dus niet voor meer dan 15 uur per week beschikbaar meende te zijn voor de arbeidsmarkt, had zij dat moeten laten toetsen door de rechter-commissaris dan wel door een door deze ingeschakelde deskundige. Tijdens de regeling heeft zij dat nagelaten.
Tijdens de bespreking op het kantoor van de bewindvoerder op 25 februari 2019 heeft [appellante] aan de bewindvoerder verteld dat haar huidige werk haar lichamelijk gezien zwaar viel en dat zij zich niet in staat voelde haar uren uit te breiden. Daarop heeft de bewindvoerder geantwoord dat [appellante] medische stukken bij haar dient aan te leveren en dat vervolgens de rechter-commissaris om een vrijstelling van de sollicitatieplicht kan worden verzocht. [appellante] heeft gedurende de regeling geen medische gegevens bij de bewindvoerder aangeleverd. Pas na het vonnis tot tussentijdse beëindiging van de rechtbank heeft [appellante] een uitdraai van haar medisch dossier van de huisarts van 4 juli 2019 overgelegd. Op die uitdraai wordt onder meer het volgende vermeld (bij de datum 4 juli 2019):
“S zit in schuldsanering; moet meer gaan werken volgens
de schuldsanering; werkt bij [naam zorggroep] in verzorging - 10-15
per week;
moet nu de klachten bij de huisarts laten vastleggen;
klachten van de handen / schouders; meer trillen en meer beuren;
meer klachten
soms ook wel zwelling in L pip gewricht; dan ook warm niet rood.
soms ook een dood gevoel.
in 2017 laatste bezoek; zou toen foto’s laten maken van handen;
dit niet gedaan; toen ook in schuldsanering en kon eigenbijdrage niet opbrengen [dacht alleen dat er toch beginnende artrose zou worden gevonden en dat dat geen implicaties voor behandeling zou hebben
klachten schouders conform eerder;
O geen duid. afw.
E hand klachten
P nu geen geld voor vervolg diagnostiek”.
Vervolgens heeft de bewindvoerder een verzoek van [appellante] tot het uitvoeren van een medisch belastbaarheidsonderzoek voorgelegd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris ziet geen aanleiding om dat onderzoek uit te laten voeren. Ten eerste gezien het feit dat de regeling van [appellante] bij vonnis door de rechtbank tussentijds is beëindigd en er een hoger beroep tegen dat vonnis aanhangig is. Ten tweede gelet op de omstandigheid dat [appellante] de adviezen van haar huisarts niet heeft opgevolgd.
Het hof ziet in de overgelegde medische informatie geen aanleiding voor de conclusie dat de schending van de sollicitatieplicht gedurende de gehele regeling door de lichamelijke klachten van [appellante] verschoonbaar moet worden geacht. Daarbij betrekt het hof dat [appellante] niet heeft geprobeerd ander werk te zoeken, wat lichamelijk minder belastend is dan de schoonmaakwerkzaamheden die zij momenteel verricht.
3.7
Gelet op de ernst van de hiervoor geconstateerde tekortkomingen in de regeling en het structurele karakter daarvan, bestaat geen aanleiding om de regeling voort te zetten of te verlengen. Daar komt bij dat er voor een voortzetting of verlenging van de regeling voldoende vertrouwen aanwezig moet zijn dat de verplichtingen in de toekomst wel naar behoren zullen worden nagekomen. Dat vertrouwen ontbreekt in het geval van [appellante] . Daarbij betrekt het hof dat de hulpverlening in de vorm van een wijkcoach (en mogelijk in de toekomst een beschermingsbewindvoerder) pas zeer recent is opgestart. Ook is van belang dat [appellante] thans nog geen enkel schriftelijk bewijs van gedane sollicitaties heeft overgelegd en de bewindvoerder ook op dit moment nog niet beschikt over alle relevante (financiële) gegevens.
3.8
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, M.B. Beekhoven van den Boezem en D.M.I. de Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.