ECLI:NL:GHARL:2019:7020

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
WAHV 200.220.419
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van administratieve sanctie voor gebruik van busbaan door kentekenhouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2017. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 140,- die aan de betrokkene was opgelegd voor het gebruik van een busbaan op 1 juli 2016. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld, waaronder het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting en de onvoldoende motivering van de kantonrechter. Het hof concludeert dat de kantonrechter de beroepsgronden van de betrokkene niet voldoende heeft meegewogen in zijn beslissing. Het hof stelt vast dat de betrokkene de gedraging heeft erkend en dat er geen redenen zijn om aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal te twijfelen. De beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, met verbetering van gronden, en het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Het hof benadrukt dat de Aanwijzing Wahv per 1 januari 2015 geen bepalingen meer bevatte over informatieverzoeken van het openbaar ministerie, wat relevant was voor de beoordeling van de zaak. De beslissing van de kantonrechter wordt als juist beschouwd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, aangezien de inleidende beschikking niet wordt vernietigd.

Uitspraak

WAHV 200.220.419
30 augustus 2019
CJIB 199333328
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 11 juli 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 123,75.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 25 januari 2018 is een aanvullend schrijven van de gemachtigde van de betrokkene ter griffie van het hof ingekomen.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “als weggebruiker gebruik maken van busbaan- of strook aangeduid met: 'lijnbus'”, welke gedraging zou zijn verricht op
1 juli 2016 om 09:50uur op de Overtoom te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De eerste klacht van de gemachtigde van de betrokkene tegen de beslissing van de kantonrechter, inhoudende dat een proces-verbaal van de zitting ontbreekt, mist feitelijke grondslag, nu het proces-verbaal van de openbare zitting van de kantonrechter op
11 juli 2017 zich in het dossier bevindt.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert voorts aan dat de kantonrechter niet, dan wel onvoldoende concreet, is ingegaan op de drie verweren die zijn gevoerd in het beroepschrift van 13 juni 2017.
4. De beslissing van de kantonrechter dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) met redenen te zijn omkleed.
5. Het beroepschrift van 13 juni 2017 bevindt zich in het dossier. De gemachtigde heeft in dit beroepschrift drie bezwaren naar voren gebracht tegen de beslissing van de officier van justitie. Deze bezwaren houden het volgende in. De gemachtigde heeft de stukken waar hij in administratief beroep om heeft gevraagd, behoudens het zaakoverzicht, niet ontvangen. De gevraagde stukken kunnen goed worden gebruikt in de formulering van de beroepsgronden. Tot deze beroepsgronden wordt ook de betwisting van de bevoegdheid van de ambtenaar gerekend, zodat stukken die hierop betrekking hebben, moeten worden verstrekt. Daarnaast constateert de gemachtigde dat het aanvullende proces-verbaal dateert van meer dan een jaar na de gedraging. De gemachtigde vraagt zich af of de ambtenaar hetgeen hij relateert daadwerkelijk herinnert en of die herinnering overeenkomt met de werkelijkheid. Dit klemt te meer omdat het verweer ter zake de verhuiswagen een aspect betreft dat de ambtenaar kennelijk niet heeft genoteerd en hij toch uitsluit, terwijl het toch bepaald moeilijker is om aan te geven wat men (onbewust) niet heeft gezien dan wat men (bewust) wel heeft gezien. Bovendien kwam betrokkene uit de tegenovergestelde richting. Het is aldus ongeloofwaardig dat de ambtenaar meer dan een jaar na dato nog weet dat er achter hem in de andere richting geen verhuiswagen zou hebben gestaan. Verder merkt de gemachtigde op dat het mogelijk is dat het proces-verbaal niet binnen vier weken na het verzoek van de officier van justitie door de CVOM is ontvangen waardoor de inleidende beschikking volgens de Aanwijzing AHW (het hof begrijpt: Aanwijzing Wahv) in beginsel om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
6. Uit de overwegingen die de kantonrechter aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, blijkt niet dat de kantonrechter voormelde beroepsgronden bij de beoordeling van de zaak heeft meegewogen. Hoewel de kantonrechter niet gehouden is om expliciet op ieder argument van een betrokkene in te gaan, moet de betrokkene wel in grote lijnen uit de beslissing kunnen opmaken waarom de aangevoerde bezwaren geen doel treffen (vgl. Kamerstukken II 1988/89, 21221, nr. 3 (MvT) p. 154, 157). Dat is hier niet het geval. De beslissing van de kantonrechter is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
7. De gemachtigde heeft het hof in hoger beroep ten slotte verzocht om herbeoordeling van de zaak met inachtneming van hetgeen in het schrijven van 13 juni 2017 is aangevoerd. Andere bezwaren dan die hiervoor benoemd, zijn tegen de beslissing van de kantonrechter niet aangevoerd.
Opgevraagde stukken
8. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij de officier van justitie. De op de zaak betrekking hebbende stukken dienen deel uit te maken van het dossier (vgl. het arrest van het hof van 2 februari 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2018:1050).
9. In zaken als deze worden het zaakoverzicht en – indien van toepassing – een foto van de gedraging aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Het hof stelt vast dat deze stukken zich in het dossier bevinden. Andere documenten hoeven geen deel uit te maken van het dossier. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:8247). Die situatie kan zich voordoen wanneer feiten of omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die niet of onvoldoende kunnen worden weerlegd aan de hand van het zaakoverzicht, de eventuele foto’s en de overige aanwezige stukken dan wel wanneer feiten of omstandigheden worden aangevoerd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de uit die stukken blijkende gegevens.
10. De gemachtigde heeft in administratief beroep verzocht om toezending van stukken die - kort gezegd - zien op de bevoegd- en bekwaamheid van de betrokken ambtenaar. Hij heeft niet duidelijk gemaakt om welke reden hij deze stukken verlangt noch waarom dit van belang is voor de onderhavige zaak. Het enkel opvragen van deze stukken vormt geen aanleiding om dergelijke stukken aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken. De officier van justitie was dan ook niet gehouden om deze stukken aan het dossier toe te voegen en aan de gemachtigde te verstrekken. Het verweer op dit punt wordt verworpen.
Het aanvullend proces-verbaal
11. In het dossier bevindt zich een op 18 januari 2017 op ambtseed opgemaakt aanvullend proces-verbaal van de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd. Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang - het volgende in:
"Op vrijdag 1 juli 2016 omstreeks 09:50 uur bevond ik mij in een opvallende politiebus op de Overtoom te Amsterdam. Ik bevond mij op de Overtoom gaande in de richting van de Stadhouderskade/binnenstad. Ik stond op circa 200 meter vanaf de overgang Amstelveenseweg met de Overtoom.
De Overtoom betreft een weg binnen de bebouwde kom. De Overtoom is in beide richtingen te volgen en wordt opgesplitst door een busbaan. (…) Op de Overtoom is er geen mogelijkheid tot het inhalen van voertuigen.
Ik stond stil vanwege filevorming op de Overtoom. Ik zag dat het verkeer op de Overtoom in beide richtingen stilstond vanwege de verkeersdrukte. Ik had goed zicht op de Overtoom vanuit de (hoge) politiebus. (…)
Op dat moment zag ik uit tegenovergestelde richting het genoemde voertuig, met kenteken [00-YYY-0] , de lijnbusbaan oprijden. Ik zag dat het genoemde voertuig mij vervolgens via de lijnbusbaan passeerde gaande in de richting van de Amstelveenseweg of Surinameplein.
Ik zag dat het voertuig op deze wijze tientallen voertuigen die in de file stonden, passeerde. Ik zag dat er geen enkele reden was voor dit voertuig om de lijnbusbaan te volgen. (…)
Ik heb gezien dat er geen verhuiswagen stond die de weg blokkeerde. Ik stond al enige tijd in de file en had goed zicht op de Overtoom."
12. Het hof merkt allereerst op dat het proces-verbaal, in tegenstelling tot hetgeen de gemachtigde beweert, niet een jaar, maar een half jaar, na de gedraging is opgemaakt. Het enkele feit dat de aanvullende verklaring een half jaar na de datum van de gedraging is opgemaakt, levert geen twijfel op aan de inhoud daarvan. Het is het hof ambtshalve bekend dat ambtenaren na constatering van een gedraging aantekeningen plegen te maken van hun waarneming, welke aantekeningen zij raadplegen als later om aanvulling wordt verzocht. Dat de verbalisant een aanvullende verklaring heeft gegeven, waarin hij meer details geeft over de gedraging en de waarneming daarvan, doet niet af aan de inhoud en de betrouwbaarheid van deze verklaring.
13. De betrokkene heeft erkend de gedraging te hebben verricht, waardoor deze vaststaat. Uit de aanvullende verklaring volgt naar het oordeel van het hof voorts genoegzaam dat er op het moment van de gedraging geen verhuiswagen was die de weg blokkeerde of dat er een andere reden was waarom de betrokkene genoodzaakt was om de lijnbusbaan te gebruiken. Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Redenen die de verwijtbaarheid van het hebben verricht van de gedraging opheffen, zijn aldus niet gebleken.
Termijn aanvullende informatie
14. Het hof stelt vast dat de Aanwijzing Wahv waaraan de gemachtigde refereert per
1 januari 2012 is vervallen. Het daarin opgenomen artikel met betrekking tot het informatieverzoek van het openbaar ministerie (artikel 1.5) is voorts als artikel 2.1.2. ongewijzigd opgenomen in de per 1 november 2013 in werking getreden Aanwijzing feitgecodeerde misdrijven, overtredingen en muldergedragingen. Vanaf 1 januari 2015 bevat laatstgenoemde aanwijzing geen bepaling meer die ziet op informatieverzoeken van het openbaar ministerie. Op 15 juli 2016 heeft de gemachtigde namens de betrokkene administratief beroep ingesteld tegen de op 11 juli 2016 uitgevaardigde inleidende beschikking. Op dat moment bestond er aldus geen bepaling (meer) die een termijn - en een gevolg van het overschrijden van deze termijn - verbond aan het voldoen aan een dergelijk informatieverzoek.
15. Overigens kan uit de stukken van het dossier worden afgeleid dat de aanvullende informatie binnen vier weken (namelijk op 18 januari 2017) is ontvangen na het daartoe gedane verzoek door de officier van justitie op 29 december 2016.
16. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter een juiste beslissing genomen door het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond te verklaren. Deze beslissing zal dan ook worden bevestigd, gelet op het onder 6. overwogene weliswaar met verbetering van gronden.
17. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.