ECLI:NL:GHARL:2019:7039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
WAHV 200.227.668
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Veenstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie voor hinderlijk parkeren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 16 oktober 2017 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd gekregen voor het hinderlijk parkeren van zijn voertuig op de Oostervoornelaan te Den Haag op 24 augustus 2016. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de officier van justitie de gemachtigde voldoende in de gelegenheid had gesteld om gehoord te worden. De gemachtigde voerde aan dat hij niet alle benodigde processtukken had ontvangen en dat de beslissing van de officier van justitie om niet te horen onterecht was.

Het hof oordeelde dat de gemachtigde wel degelijk de op de zaak betrekking hebbende stukken had ontvangen, waaronder een brief van de CVOM waarin werd bevestigd dat de gegevens van de zaak waren verstrekt. Het hof concludeerde dat de ambtenaar op basis van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften een sanctie kon opleggen, mits de gedraging voldoende kon worden aangetoond. De ambtsedige verklaring van de verbalisant werd als voldoende bewijs beschouwd dat de betrokkene hinder had veroorzaakt door zijn voertuig op de weg te parkeren.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de inleidende beschikking niet werd vernietigd. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en het hof benadrukte dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien de officier van justitie aan zijn informatieplicht had voldaan.

Uitspraak

WAHV 200.227.668
29 augustus 2019
CJIB 201361538
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 16 oktober 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene voldoende in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Hiertoe wordt aangevoerd dat hij bij brief van 23 maart 2017 bij de CVOM heeft aangegeven dat er nog niet in elke zaak het complete procesdossier is verstrekt. Hij heeft toen verzocht om deze stukken eerst aan hem te verstrekken en daarna een nieuwe datum te plannen voor het horen. De gemachtigde geeft hierbij aan dat hij zich voldoende dient te kunnen verweren op grond van het procesdossier. De officier van justitie zegt het zaakoverzicht te hebben verstrekt en dat de gemachtigde desondanks geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden data om gehoord te kunnen worden. De officier van justitie heeft om die reden van het horen afgezien en een beslissing genomen. Volgens de gemachtigde zijn desbetreffende stukken niet aan hem verstrekt. De officier van justitie had daarom niet van het horen mogen afzien.
Het is vaste rechtspraak is dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de fase van het administratief beroep op verzoek van de indiener van het beroepschrift gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In zaken als deze gaat het om het zaakoverzicht en (indien van toepassing) een foto van de gedraging.
Hoewel de gemachtigde in zijn stelling dat niet in
alle zaken het procesdossieris verstrekt vrij algemeen is, is in de onderhavige zaak voldoende aangetoond dat de op de zaak betrekking hebbende stukken wel aan hem zijn verstrekt. Het dossier bevat namelijk een brief van 13 maart 2017 waarin de CVOM aangeeft de gegevens van de onderhavige zaak te verstrekken die de CVOM op dat moment in het bezit heeft. De CVOM heeft deze brief aangetekend verstuurd en de gemachtigde heeft getekend voor de ontvangst ervan. Er kan dus worden vastgesteld dat deze brief daadwerkelijk is verzonden en ontvangen.
Er is geen foto verstrekt, omdat het dossier geen foto bevat. Bovendien heeft de officier van justitie in de beslissing op het administratief beroep nogmaals aangegeven in alle zaken het zaakoverzicht en de foto, indien aanwezig, te hebben toegezonden. De officier van justitie heeft hiermee aan zijn informatieplicht voldaan. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”, welke gedraging zou zijn verricht op 24 augustus 2016 om 20:08 uur op de Oostervoornelaan te Den Haag met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
5. Ten aanzien van de gedraging voert de gemachtigde aan dat de betrokkene deze niet heeft begaan. Door de verbalisant is geen foto overgelegd waaruit de verweten gedraging zou blijken. De inschatting van de verbalisant dat met name de brandweer geen doorgang zou kunnen hebben is ook uit de lucht gegrepen en had moeten leiden tot een verzoek tot een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant. Ten tijde van het parkeren kwam er zelfs een grote bus aanrijden die moeiteloos het voertuig van de betrokkene kon passeren. Wellicht heeft een ander voertuig ervoor gezorgd dat de doorgang te smal werd, maar dit blijkt niet uit de stukken. De gemachtigde verzoekt het hoger beroep gegrond te verklaren, de beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie te vernietigen en de inleidende beschikking te vernietigen.
6. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
7. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"Op bovengenoemde dag, datum, tijdstip en plaats zag ik dat bovengenoemde voertuig geparkeerd stond op zodanige wijze dat het verkeer hier zeer hinder en belemmering van ondervind. Ik zag dat het voertuig zodanig geparkeerd stond dat de hulpdiensten, met name de brandweer, hier geen doorgang kan hebben."
8. De onder 2 vermelde gedraging betreft een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW1994), dat luidt: "Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd." Het hof merkt daarbij op dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake was van gevaar of hinder moet worden uitgegaan van alle soorten verkeer, waaronder ook grote voertuigen van hulpdiensten, zoals een brandweerauto.
9. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de betrokkene zijn voertuig zodanig op de weg heeft laten staan dat hinder is veroorzaakt dan wel kon worden veroorzaakt. Ter plaatse is geen parkeerverbodsbord aanwezig. Hieruit volgt dat parkeren derhalve in beginsel is toegestaan, mits niet wordt gehandeld in strijd met het algemene verbod van artikel 5 WVW 1994. Uit de ambtsedige verklaring van de verbalisant blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat het neerzetten van de auto ter plaatse hinder voor het overige verkeer heeft opgeleverd. Een foto van de gedraging is voor de vaststelling hiervan niet nodig. De verbalisant heeft immers in zijn verklaring opgenomen dat hij zag dat het voertuig zodanig geparkeerd stond dat de hulpdiensten, met name de brandweer, geen doorgang konden hebben. Dat volgens de gemachtigde ten tijde van het parkeren er een grote bus kwam aanrijden die moeiteloos het voertuig van de betrokkene kon passeren, doet hier niet aan af. De gemachtigde heeft namelijk niet beschreven hoe groot de 'grote bus' precies was en wat er onder 'moeiteloos' passeren moet worden verstaan. Dit verweer is daarom onvoldoende onderbouwd. Naar de overtuiging van het hof is aldus komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
10. Het hof zal gelet op het voorgaande de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
11. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.