ECLI:NL:GHARL:2019:7158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
WAHV 200.230.752
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie verkeersvoorschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 8 november 2017 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie gegrond verklaarde. De betrokkene had een boete van € 230,- opgelegd gekregen voor het niet volgen van de voorsorteerstrook op een kruispunt op 28 juni 2016. De kantonrechter oordeelde dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was, wat de betrokkene betwistte. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de ambtenaren voldoende tijd en ruimte hadden om een staandehouding te verrichten, maar het hof oordeelde dat de ambtenaren in deze situatie terecht hebben gekozen om geen staandehouding uit te voeren vanwege verkeersveiligheid. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de inleidende beschikking niet werd vernietigd. De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden waaronder een staandehouding kan plaatsvinden en de toepassing van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).

Uitspraak

WAHV 200.230.752
4 september 2019
CJIB 199222585
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 8 november 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 247,50.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Het hoger beroep van de betrokkene richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard. Bij deze inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 juni 2016 om 18:32 uur op de Crooswijk 15, A20, te Rotterdam met het voertuig met het kenteken
[00-YY-YY] .
2. De kantonrechter heeft op basis van de verklaring van de ambtenaar geoordeeld dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. De gemachtigde van de betrokkene is het hier niet mee eens en voert aan dat deze mogelijkheid er wel degelijk was. Uit voornoemde verklaring volgt dat de betrokkene middels handgebaren duidelijk is gemaakt dat er een boete zou volgen. Onder die omstandigheden had de ambtenaar ook de tijd en ruimte om de betrokkene te gebaren hem te volgen zodat er een staandehouding had kunnen plaatsvinden. Daarbij staan een ambtenaar meer mogelijkheden tot de beschikking dan enkel handsignalen om een bestuurder tot stoppen te bewegen. De overige omstandigheden op dat moment beletten een staandehouding evenmin; beide voertuigen reden slechts 10 km/h en was er niet veel verkeer op de weg.
3. Artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de sanctie met toepassing van artikel 5 van de Wahv is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
4. De verklaring van de ambtenaar in het zaakoverzicht dienaangaande houdt in dat geen staandehouding heeft plaatsgevonden in verband met gevaarzetting. Daarnaast bevindt zich in het dossier een op 7 februari 2017 op ambtsbelofte opgemaakt aanvullend proces-verbaal van de ambtenaren die de sanctie hebben opgelegd. Deze verklaring houdt - voor zover van belang - het volgende in:
"Omdat wij vanaf een andere rijrichting kwamen, konden wij op geen enkele veilige wijze een staandehouding verrichten. Betrokken voertuig en wij, verbalisanten, reden beiden een andere kant op en door de avondspits en de daarbij behorende verkeersdrukte konden wij niet meer bij betrokken voertuig komen op een verantwoorde wijze, zelfs niet met gebruikmaking van onze vrijstelling van het RVV 1990. Wij konden de bestuurder alleen middels een handgebaar kenbaar maken dat er een bekeuring zou volgen voor de door hem gepleegde verkeersovertreding."
5. De ambtenaar verklaart uitvoerig en gedetailleerd om welke reden een reële mogelijkheid tot staandehouding ontbrak. De betrokkene en de ambtenaren bevonden zich op rijbanen in tegengestelde richting nabij een kruising tijdens de avondspits. Het verweer van de gemachtigde geeft het hof geen aanleiding om aan deze gegevens te twijfelen. Dat de ambtenaren in die situatie vanwege de verkeersveiligheid ervoor hebben gekozen om niet tot een staandehouding over te gaan, acht het hof niet onbegrijpelijk. Dat de ambtenaren wel in staat waren tijdens het langsrijden aan de betrokkene duidelijk te maken dat hem een sanctie zou worden opgelegd, doet hieraan niet af. Op het moment dat een staandehouding vanwege de hiervoor omschreven omstandigheden niet kan volgen, is er geen reden om de betrokkene een signaal te geven, middels handgebaren dan wel middels andere aan de ambtenaren ter beschikking staande middelen, dat hij zal worden staandegehouden.
6. Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de ambtenaar de sanctiebeschikking terecht met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder van het voertuig heeft opgelegd. Het verweer faalt.
7. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard en deze beslissing zal dan ook worden bevestigd.
8. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.