ECLI:NL:GHARL:2019:7163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
WAHV 200.226.808
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beswerda
  • M. Arends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bedrijfsmatige verhuur van een voertuig in het kader van administratieve sancties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, als kentekenhouder, had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 90,- die was opgelegd wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen. De gedraging vond plaats op 23 september 2016, terwijl het voertuig op dat moment bedrijfsmatig verhuurd zou zijn. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter een onjuiste pleegdatum heeft aangenomen en dat de betrokkene niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij het voertuig bedrijfsmatig heeft verhuurd. De huurovereenkomst die door de betrokkene was overgelegd, voldeed niet aan de eisen van artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het hof concludeert dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij verbonden was aan de verhuurder en dat het voertuig daadwerkelijk in het kader van een bedrijfsmatige activiteit werd gebruikt.

Daarom bevestigt het hof de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden, en blijft de betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk voor de opgelegde sanctie. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het inroepen van disculpatiemogelijkheden onder de Wahv.

Uitspraak

WAHV 200.226.808
4 september 2019
CJIB 201764708
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 4 oktober 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “handelen i.s.m. een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan 2 wielen, bord C6 bijlage I RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 september 2016 om 18:27 uur op de Abram van Rijckevorselweg te Rotterdam met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
2. De betrokkene is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Het voertuig met het onder 1. vermelde kenteken was op het moment van de gedraging bedrijfsmatig verhuurd. De huurovereenkomst liep van 10 september 2016 tot en met 1 oktober 2016. De kantonrechter heeft ten onrechte de datum waarop de inleidende beschikking is uitgevaardigd aangenomen als datum waarop de gedraging is gepleegd.
3. De kantonrechter heeft - voor zover van belang - overwogen dat uit de door de betrokkene overgelegde huurovereenkomst de duur van de huur onvoldoende duidelijk wordt en dat de overtreding is begaan op 8 oktober 2016, aldus buiten de in de huurovereenkomst genoemde huurperiode.
4. Het hof stelt allereerst vast dat de kantonrechter is uitgegaan van een onjuiste pleegdatum.
5. Artikel 8, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig was.”
6. De vraag die ter beoordeling voor ligt is of de betrokkene haar voertuig bedrijfsmatig heeft verhuurd in de zin van artikel 8 van de Wahv en of de overgelegde huurovereenkomst daarvoor voldoende aanknopingspunten biedt.
7. De wet noch de wetsgeschiedenis bieden een aanknopingspunt voor de beoordeling van de vraag of aannemelijk is gemaakt dat de, in artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv bedoelde, huurovereenkomst door de betrokkene bedrijfsmatig is aangegaan. Het hof overweegt dat deze beoordeling dient te geschieden op grond van het feitelijk gebruik van het voertuig en hetgeen door de betrokkene ten bewijze daarvan is overgelegd (vgl. het arrest van het hof van 21 februari 2014, WAHV 200.124.601, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2014:1260).
8. In het dossier bevindt zich de door de betrokkene overgelegde huurovereenkomst. Uit deze overeenkomst valt af te leiden dat op 10 september 2016 te Heerewaarden het desbetreffende voertuig tegen betaling van een huurprijs van € 25,- per dag tot en met
1 oktober 2016 is verhuurd aan [B] , ten name van [C] . Als verhuurder is opgenomen [D] met daaronder de naam van de betrokkene. De overeenkomst is geprint op briefpapier van [D] .
9. Het hof is van oordeel dat de betrokkene er niet is in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij de onderhavige huurovereenkomst is aangegaan. De verhuurder is, blijkens de overgelegde huurovereenkomst, [D] . Bij ondergetekende staat: [D] en daaronder de naam van de betrokkene. De betrokkene heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat - en op welke wijze - zij verbonden is aan dit bedrijf. Zij heeft bijvoorbeeld geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit een dergelijke verbondenheid voortvloeit en waaruit blijkt dat het past bij [D] om voertuigen te verhuren. Gelet op hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd, kan aldus niet worden vastgesteld dat zij het voertuig gebruikt in uitoefening van een beroep of een bedrijf en dat dit ook zo was ten tijde van de gedraging.
10. Het voorgaande brengt mee dat de betrokkene geen beroep toekomt op de disculpatiemogelijkheid die wordt geboden in artikel 8, aanhef en onder b, van de Wahv. De betrokkene blijft dan ook als kentekenhouder aansprakelijk voor de aan haar opgelegde sanctie.
10. Voorgaande houdt in dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft genomen door het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond te verklaren. De gronden die aan deze beslissing ten grondslag liggen, behoeven echter verbetering, gelet op hetgeen onder 4. is vastgesteld en het daarna overwogene.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.