ECLI:NL:GHARL:2019:7247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
21-004753-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met minderjarige jongens met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1966, is beschuldigd van ontucht met meerdere minderjarige jongens. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte erkend, die sociaal-emotioneel functioneert op het niveau van een 8 tot 12-jarige. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de impact van de strafzaak op zijn leven, meegewogen in de beslissing. De rechtbank had eerder onvoldoende bewijs geacht voor anale penetratie ten opzichte van twee van de benadeelden. Het hof heeft de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten verbeterd gelezen, waarbij het hof de cumulatieve aard van de tenlastelegging heeft erkend. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, met schadevergoedingen variërend van €3.500 tot €15.000, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004753-18
Uitspraak d.d.: 6 september 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 augustus 2018 met parketnummer 18-830070-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 april 2019 en 23 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden conform het vonnis van de rechtbank. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt beslist:
  • ten aanzien van [benadeelde 1] : toewijzen tot € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2011 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • ten aanzien van [benadeelde 2] : toewijzen tot € 12.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2012 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • ten aanzien van [benadeelde 3] : toewijzen tot € 3.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2011 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • ten aanzien van [benadeelde 4] : toewijzen tot € 3.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2012 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en € 170,65 aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2018.
De schriftelijke vordering is na voorlezing door de advocaat-generaal aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H.M. Terpstra, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep ter zake van het onder 2 tenlastegelegde

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 16 augustus 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1, 3, 4, 5. 6, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij de AFPN, De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, verplicht meewerken aan het onderhouden van een netwerk van vrijwilligers en professionals en een verbod zich als enige volwassene in een ruimte te bevinden met minderjarige jongens.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist ten aanzien van de bewezenverklaring, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, de kwalificatie en de vorderingen van de benadeelde partijen. Dit betekent dat het hof - anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd - zich ook aansluit bij het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan anale penetratie ten opzichte van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Ten aanzien van de strafoplegging komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Wel zal het hof de bewezenverklaring en de kwalificatie van de feiten 1, 3 en 4 zoals weergegeven in het vonnis verbeterd lezen, zoals hierna nader zal worden gespecificeerd.
Het hof merkt nog op dat de stelling van de advocaat-generaal dat de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente over de proceskosten, toegekend aan de benadeelde partij [benadeelde 4] , op de verkeerde datum heeft gesteld, te weten 31 december 2012 in plaats van 2 augustus 2018, op een verkeerde lezing van het vonnis berust. Uit het vonnis blijkt niet dat de rechtbank wettelijke rente over de proceskosten heeft toegekend. Het hof zal de vordering van de advocaat-generaal op dat punt dan ook afwijzen.
Verbeterde lezing bewezenverklaring en kwalificatie ten aanzien van feiten 1, 3 en 4
Met betrekking tot de feiten 1, 3 en 4 gaat het telkens om impliciet cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten. Dat betekent dat er onder die feiten telkens twee afzonderlijk strafbare feiten zijn ten laste gelegd waartussen telkens de woorden "en/of" zijn gebruikt.
De rechtbank heeft telkens onder 1, 3 en 4 beide afzonderlijk tenlastegelegde feiten bewezen verklaard, maar de woorden "en/of" in de bewezenverklaring laten staan, terwijl uit het vonnis onmiskenbaar blijkt dat de rechtbank bewezen acht dat beide feiten cumulatief zijn begaan. Het hof merkt dit aan als een kennelijke verschrijving van de rechtbank en zal de bewezenverklaring verbeterd lezen in die zin dat waar "en/of" is bewezen verklaard telkens zal worden gelezen "en". Hetzelfde geldt voor de kwalificatie van die feiten. Ook in de kwalificatie staat telkens "en/of" tussen de afzonderlijk gekwalificeerde feiten, terwijl dit "en" zou moeten zijn. Het hof zal de kwalificatie van de feiten 1, 3 en 4 op dat punt verbeterd lezen.
De verdachte is door het verbeterd lezen van de bewezenverklaring en de kwalificatie van de feiten niet in zijn verdediging geschaad.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof verenigt zich grotendeels met de strafmotivering van de rechtbank en neemt daarom onderstaande overwegingen van de rechtbank over.
"Verdachte heeft zich gedurende een langere periode meermalen schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met meerdere, kwetsbare jongens in de leeftijd tussen de 11 en 16 jaar. Door de jongens in zijn woning uit te nodigen en zorg te dragen voor drank en pornofilms heeft verdachte een situatie gecreëerd waarbinnen de ontucht heeft kunnen plaatsvinden. Verdachte heeft daarbij de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften vooropgesteld. Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van deze jongens en daarmee het risico genomen dat hun seksuele ontwikkeling ernstig wordt verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten langdurige en ernstige psychische schade van deze gebeurtenissen kunnen ondervinden. Dat voornoemde negatieve gevolgen zich daadwerkelijk bij de slachtoffers in onderhavige zaak hebben voorgedaan volgt uit het dossier en de slachtofferverklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 4] .
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en psychoanalyticus van 3 mei 2018 en de Pro Justitia rapportage van J.M. de Jonge GZ-psycholoog van 29 mei 2018.
Volgens de psychiater is verdachte een verstandelijk beperkte man met een sociaal-emotionele achterstand en daarmee samenhangend een diffuse seksuele identiteit die binnen de context van het kleine dorpsleven in een situatie belandde waarin hij bijeenkomsten entameerde met kwetsbare jonge pubers. In deze sfeer vonden de ten laste gelegde feiten plaats. De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en ontwijkende persoonlijkheidstrekken, die waarschijnlijk ook aanwezig waren ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten. Het risico op een seksueel grensoverschrijdend delict is laag tot matig.
De psycholoog concludeert dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en daarnaast (of daardoor) is gestagneerd in zijn sociaal-emotionele ontwikkelingen. Hij functioneert sociaal-emotioneel op het niveau van een 8 tot 12 jarige. De sociaal-emotionele beperkingen hebben naar alle waarschijnlijkheid invloed gehad op het leggen van de contacten met jongens van deze leeftijd. Het is volgens de psycholoog denkbaar dat verdachte zich (niet alleen seksueel) sociaal bij deze groep voelt aansluiten. Dat hij daarbij seksuele grenzen/ontdekking heeft opgezocht kan passen in deze ontwikkelingsfase. Dat deze handelingen fors grensoverschrijdend zijn, lijkt verdachte niet in te zien.
Zowel de psycholoog als de psychiater adviseert het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen en hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan als voorwaarde verbonden het volgen van een delictscenarioprocedure, een en ander binnen een verplicht reclasseringscontact. De psycholoog adviseert daarnaast het opstellen van een praktisch terugvalpreventieplan bij de AFPN.
De reclassering adviseert in haar rapportage 18 juni 2018 aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling bij de AFPN of De Waag, een verplichting mee te werken aan het onderhouden van een netwerk van vrijwilligers en professionals en een verbod om zich alleen, zonder aanwezigheid van een volwassene, met minderjarige jongens in een ruimte te begeven."
Het hof heeft voorts gelet op het in hoger beroep door de verdediging ingebrachte rapport van A.A.M. Koot, forensisch maatschappelijk werker, d.d. 2 augustus 2019 en hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw over de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht. Zo is onder meer gebleken dat verdachte naar aanleiding van deze strafzaak zijn baan bij de sociale werkplaats is kwijtgeraakt.
Alles afwegende, met name gelet op de ernst van de feiten, het aantal slachtoffers en de lange periode gedurende welke de ontucht heeft plaatsgevonden en de geadviseerde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, welk advies het hof overneemt, is het hof van oordeel dat oplegging aan verdachte van een forse gevangenisstraf, te weten voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Het hof zal een groot gedeelte daarvan, te weten 18 maanden, voorwaardelijk opleggen. Het voorgaande betekent dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden dient te ondergaan. Daarnaast zal het hof aan verdachte een taakstraf voor de maximale duur opleggen.
Voornoemde straf is lager dan de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd en de straf die door de rechtbank is opgelegd. Het hof ziet daarvoor aanleiding vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name de bijzondere omstandigheid dat verdachte sociaal-emotioneel functioneert op het niveau van een 8 tot 12 jarige en vanwege de grote impact die de strafzaak tot op heden op verdachtes leven heeft gehad. Het hof weegt deze omstandigheden zwaarder mee dan de advocaat-generaal en de rechtbank. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, zou echter onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten.
Het hof zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf na te melden bijzondere voorwaarden koppelen teneinde recidive te voorkomen. Het hof ziet thans geen aanleiding om als bijzondere voorwaarde de verplichting om mee te werken aan het onderhouden van een netwerk van vrijwilligers en professionals aan verdachte op te leggen, zodat het hof daarvan afziet. Het is het hof gebleken dat verdachte meerdere personen om zich heen heeft en voorts zelf al professionele hulp heeft ingeschakeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 244, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken;
of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
de verdachte zich tijdens zijn proeftijd meldt bij Reclassering Nederland regio Midden-Noord, zo frequent, zolang en alwaar de reclassering dit noodzakelijk acht;
de verdachte zich zal laten behandelen bij de AFPN, De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich mede zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
de verdachte zich niet alleen, zonder aanwezigheid van een andere volwassene, met een of meerdere minderjarige jongens in een (openbare of andersoortige) ruimte zal begeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 6 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.