ECLI:NL:GHARL:2019:7285

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
21-000953-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling wegens medeplichtigheid aan hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt en had een betalingsverplichting opgelegd gekregen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had een bedrag van € 7.548,25 vastgesteld, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld op € 3.396,62. Dit bedrag is gebaseerd op verklaringen van medeveroordeelden en bewijsstukken die aantonen dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit de hennepteelt. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op dit bedrag, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met kosten die de veroordeelde heeft gemaakt voor illegaal afgetapte elektriciteit. De beslissing is genomen na onderzoek op de terechtzitting van 23 augustus 2019, waar de advocaat-generaal en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft de wettelijke voorschriften, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze golden ten tijde van de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren betrokken waren. De griffier heeft de uitspraak genoteerd en het arrest is ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000953-18
Uitspraak d.d.: 6 september 2019
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 februari 2018 met parketnummer 18-820289-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens veroordeelde door haar raadsman, mr. C. Eenhoorn, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Bij de beslissing waarvan beroep is aan veroordeelde de hoofdelijke verplichting opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.548,25.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 11.245,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 3.396,62 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 6 september 2019 (parketnummer 21-000952-18) ter zake van 'medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod' veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 3.396,62. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Medeveroordeelde [medeveroordeelde] heeft bij de politie verklaard dat hij € 10.000,- heeft ontvangen voor het ter beschikking stellen aan derden van de gezamenlijke schuur van veroordeelde en medeveroordeelde ten behoeve van het exploiteren van een hennepkwekerij. Hij heeft dat bedrag opgedeeld in kleinere bedragen, die hij vervolgens heeft gestort op vier verschillende bankrekeningen van de veroordeelden.
Uit het 'Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr', registratienummer [nummer] , d.d. 20 september 2016, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, blijkt dat er in de bewezenverklaarde periode, te weten op 10 juni 2016, twee keer een contant bedrag ter hoogte van respectievelijk € 2.980,- en € 2.265,- is gestort op twee bankrekeningen ten name van verdachte, met bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] .
Gelet op voornoemde verklaring van de medeveroordeelde, acht het hof het aannemelijk dat de contante geldbedragen die op 10 juni 2016 op de bankrekeningen van veroordeelde zijn gestort, financieel voordeel uit het bewezenverklaarde handelen betreft. In totaal gaat het om een bedrag van € 5.245,-.
Gebleken is dat de veroordeelden de factuur van [bedrijf] ad € 3.696,75, die betrekking heeft op de illegaal afgetapte elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij, hebben voldaan. Het hof zal de helft van dat bedrag, te weten € 1.848,38 in mindering brengen op de opbrengst.
Het hof schat, gelet op het voorgaande, het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel op een bedrag van: € 5.245 - € 1.848,38 =
€ 3.396,62.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
3.396,62 (drieduizend driehonderdzesennegentig euro en tweeënzestig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 3.396,62 (drieduizend driehonderdzesennegentig euro en tweeënzestig cent).
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 6 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.