ECLI:NL:GHARL:2019:7339

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.258.902/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van huurder wegens ernstige overlast door psychische stoornis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een kort geding waarin de huurster, appellante, werd geconfronteerd met een vordering tot uitzetting door Woningstichting Wierden en Borgen. De huurster veroorzaakte ernstige overlast, die werd toegeschreven aan haar psychische aandoening, met dwanghandelingen als gevolg. Het hof oordeelde dat de overlast ernstig, objectiveerbaar en van structurele aard was, en dat het aannemelijk was dat de huurster niet in staat was om de overlast te beëindigen. Dit leidde tot de conclusie dat de huur opzeggen en de huurster uitzetten gerechtvaardigd was.

De procedure in hoger beroep volgde na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de huurster had veroordeeld tot ontruiming. De huurster voerde aan dat de Woningstichting geen spoedeisend belang had en dat de kantonrechter een onjuiste beoordeling had gemaakt. Het hof oordeelde echter dat de grieven van de huurster niet voldoende onderbouwd waren en dat de eerdere motivering van de kantonrechter werd onderschreven. Het hof bevestigde dat de overlast door de huurster ernstig was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de situatie zou verbeteren.

Desondanks werd het bestreden vonnis deels vernietigd, omdat de ontruimingstermijn was verstreken zonder dat de huurster was ontruimd. Het hof bood de huurster een nieuwe termijn voor ontruiming aan, tot 1 december 2019. De huurster werd ook veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.258.902/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7522007)
arrest van 10 september 2019
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. P.N. Huisman, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit
tegen
Woningstichting Wierden en Borgen,
gevestigd te Bedum,
geïntimeerde,
tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Wierden en Borgen,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden, voor wie heeft gepleit mr. B.M.B. Gruppen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Na het arrest van 30 juli 2019 hebben op 3 september 2019 pleidooien plaatsgehad. Daarna is bepaald dat vandaag arrest wordt gewezen.

2.De beoordeling

2.1
De strekking van de grieven is, dat Wierden en Borgen geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft, dat de kantonrechter op basis van een onjuiste en te beperkte beoordelingsmaatstaf heeft geconcludeerd dat [appellante] in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting, en dat het niet aannemelijk is dat [appellante] in de toekomst geen overlast meer zal veroorzaken.
2.2
Het hof leest in deze grieven en in de daarop gegeven toelichtingen in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die in eerste aanleg al zijn aangevoerd en die door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft wat de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Daaraan voegt het hof toe dat het dossier in eerste aanleg en de in hoger beroep overgelegde verklaringen van omwonenden en wat ter zitting is besproken buiten redelijke twijfel stellen dat de overlast die met name de buurvrouw van [appellante] , [B] , van haar ondervindt, ernstig, van structurele aard en objectiveerbaar is. Aannemelijk is ook dat [appellante] ondanks de pogingen daartoe niet in staat is daarin verandering te brengen, omdat deze ernstige overlast wordt veroorzaakt door de psychische aandoening waar zij aan lijdt.
2.3
[appellante] is terecht in de proceskosten veroordeeld. De griffierechten zijn juist berekend, omdat het hier om een kort geding gaat, en niet om een voorlopige voorziening die tijdens een aanhangig geding is gevraagd.
2.4
Hoewel ook het hof dus tot de conclusie komt dat [appellante] haar woning dient te verlaten, zal het bestreden vonnis deels worden vernietigd, omdat de ontruimingstermijn inmiddels is verstreken zonder dat ontruiming heeft plaatsgehad, en de belangen van [appellante] rechtvaardigen dat haar in dit hoger beroep opnieuw een termijn voor de ontruiming wordt geboden.
2.5
De grieven bevatten geen stellingen die hiervoor niet zijn besproken, en die tot vernietiging van enig ander onderdeel van het bestreden vonnis kunnen leiden. Verdere bespreking van de grieven is daarom niet nodig. [appellante] zal ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep II, 3 punten). De kosten van het incident zullen tussen partijen worden gecompenseerd.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis in kort geding van de kantonrechter te Groningen van 4 april 2019, zoals dat op 23 april 2019 is hersteld, voor zover [appellante] daarin is veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van het vonnis de woning aan de [a-straat 1] te [A] te ontruimen en te verlaten, met medeneming van alle personen en goederen die zich door of vanwege [appellante] in of bij de woning bevinden, teneinde deze woning geheel en ontruimd en leeg ter vrije beschikking van Wierden en Borgen te stellen, met overhandiging aan Wierden en Borgen van alle sleutels;
en doet opnieuw recht:
veroordeelt [appellante] om uiterlijk 1 december 2019 de woning aan de [a-straat 1] te [A] te ontruimen en te verlaten, met medeneming van alle personen en goederen die zich door of vanwege [appellante] in of bij de woning bevinden, teneinde deze woning geheel en ontruimd en leeg ter vrije beschikking van Wierden en Borgen te stellen, met overhandiging aan Wierden en Borgen van alle sleutels;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep in de hoofdzaak, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Wierden en Borgen vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 3.222,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,-- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze uitspraak ten aanzien van deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen in het incident ieder de eigen kosten dienen te dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.H. Kuiper en mr. P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 september 2019.