Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: rechthebbende,
1.[de bewindvoerder] B.V.,
2.[C] ,
3.[E] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De bewindvoerder heeft ter zitting toegelicht dat het bewind op zichzelf goed verloopt, en dat er goed contact is tussen de bewindvoerder en rechthebbende. Rechthebbende ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet en kan daardoor slechts mondjesmaat aflossen op de schuld, namelijk met een bedrag van € 75,- per maand. Ter zitting is naar voren gekomen dat de totale huurschuld nu ongeveer € 8.100,- bedraagt. De bewindvoerder heeft de vrees geuit dat wanneer het bewind zou wegvallen rechthebbende de betalingsregeling niet zelf zal voortzetten en dat (weer) ontruiming zal dreigen. Gebleken is dat rechthebbende nog steeds zeer boos is op [J] en ervan overtuigd is dat hij ziek is geworden door de aanwezigheid van asbest in de woning. Ondanks het veroordelend vonnis acht hij zich niet gehouden de schuld te voldoen.
Naar het oordeel van het hof is dan ook de vrees gerechtvaardigd dat rechthebbende zijn betalingen op de huurschulden zal stopzetten wanneer er geen sprake meer zou zijn van bewind. Nog steeds is de ontruiming niet van de baan. Mede gezien de hoogte van de schuld afgezet tegen het inkomen van rechthebbende acht het hof de financiële situatie waarin rechthebbende is beland zorgelijk en een beschermingsmaatregel gerechtvaardigd. Gelet op de medische situatie van rechthebbende is het te meer van belang dat hij zijn woning niet zal worden uitgezet.