In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 mei 2018, betreffende de waardevaststelling van een recreatieappartement aan de [a-straat] 20R-24 te [A]. De heffingsambtenaar van de Gemeentebelastingen Amstelland had de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2015 vastgesteld op € 342.000. Na bezwaar van belanghebbende werd deze waarde ambtshalve verlaagd tot € 281.000, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de rechtbank. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij zij een lagere waarde van € 229.000 verdedigde. Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende aanvoerde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met verzakkingen in de tuin en de privacy van de ligplaatsen. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 281.000, onderbouwd met een taxatiematrix van vergelijkingsobjecten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Echter, het Hof constateerde een formeel gebrek in de uitspraak van de rechtbank, omdat het bezwaar van belanghebbende gegrond had moeten worden verklaard. Het Hof verklaarde het hoger beroep in zoverre gegrond en stelde de waarde op € 281.000 vast, met veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.