ECLI:NL:GHARL:2019:8112

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
200.252.208/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van minderjarige na verhuizing van de moeder naar Duitsland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2005, na de verhuizing van de moeder naar Duitsland. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarige naar Duitsland en wijziging van de hoofdverblijfplaats. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, na de verhuizing van de moeder. Het hof oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoeken tot vervangende toestemming voor verhuizing, omdat dit verzoek niet in hoger beroep kon worden gedaan. Het hof benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de verhuizing van de moeder naar Duitsland niet in het belang van de minderjarige is, gezien zijn sociale leven en school in [B].

Het hof concludeerde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige terecht bij de vader is vastgesteld, omdat de moeder's verhuizing de mogelijkheid voor de minderjarige om een sociaal netwerk op te bouwen in [B] zou belemmeren. De grieven van de moeder werden verworpen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.208/01
(zaaknummer rechtbank C/18/185617 / FA RK 18-2152)
beschikking van 1 oktober 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] (Duitsland),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Schippers te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R. Holthinrichs te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 januari 2019;
- het aanvullend beroepschrift;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Holthinrichs van 23 augustus 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schippers van 27 augustus 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schippers van 3 september 2019 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2005, is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2019 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat en de heer [C] , tolk in de Spaanse taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [D] , namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
Mr. Holthinrichs heeft pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] voornoemd, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 26 januari 2016 is de echtscheiding uitgesproken, en is verder onder meer de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en is - kort gezegd - als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] gedurende twee tot drie dagen per week en de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft.
3.4
In juli 2018 is de moeder met [de minderjarige] naar [A] in Duitsland verhuisd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verhuizing van [de minderjarige] met de moeder naar Duitsland en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 oktober 2018 is bepaald dat [de minderjarige] vanaf die datum zijn hoofdverblijf heeft bij de vader. Voorts is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige] ophaalt na school en zij [de minderjarige] op zondagavond terugbrengt naar de vader. Verder is bepaald dat de moeder er voor dient zorg te dragen dat [de minderjarige] in de weekenden kan deelnemen aan zijn basketbalwedstrijden en dat de vader vanaf de datum van de beschikking niet langer gehouden is de door de rechtbank bij beschikking van 17 januari 2017 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 467,00 per maand aan de moeder te voldoen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
9 oktober 2018. Deze grieven zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . De moeder verzoekt om - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van de rechtbank (gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende de vorderingen van de vader in eerste aanleg af te wijzen. Bij aanvullend beroepschrift heeft de vrouw verzocht - voor zover nodig - haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [A] (Duitsland) te verhuizen en te bepalen dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] in overleg tussen partijen zal plaatsvinden.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof, bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans haar verzoek af te wijzen en de beschikking van 9 oktober 2018 te bekrachtigen, althans zodanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.

5.De motivering van de beslissing

Hoor en wederhoor
5.1
De moeder heeft gesteld dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, doordat zij in eerste aanleg niet behoorlijk is opgeroepen en/of de door haar op 25 september 2018 ingediende stukken ten onrechte niet zijn meegenomen bij de beoordeling. Hiervoor geldt echter dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld door de moeder alsnog in de gelegenheid te stellen haar standpunt toe te lichten. Omdat het hof de moeder hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld en zij hiervan gebruik heeft gemaakt, heeft hoor en wederhoor op behoorlijke wijze plaatsgevonden.
Vervangende toestemming
5.2
Ingevolge artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering kan in hoger beroep niet voor het eerst een zelfstandig verzoek worden gedaan. Daarom dient de moeder niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing met [de minderjarige] naar Duitsland en het vaststellen van een - kort gezegd - contactregeling. In het door de moeder aangevoerde over de processuele gang van zaken in eerste aanleg ziet het hof geen reden anders te beslissen.
Hoofdverblijfplaats
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover, wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten - voor zover hier van belang - de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4
Niet ter discussie staat dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de onder 3.3 genoemde beschikking van 26 januari 2016, omdat de moeder nadien naar Duitsland is verhuisd.
5.5
[de minderjarige] is 14 jaar. Hij is geboren en getogen in [B] . [de minderjarige] zit daar op de middelbare school (tweetalig onderwijs havo/vwo) en heeft er zijn vrienden, sociale activiteiten en sport. Hij speelt op hoog niveau basketbal en traint driemaal per week. Tot voor kort zat hij ook nog op pianoles en Chinese les.
[de minderjarige] heeft zowel met zijn vader als zijn moeder een goede band. Tot juli 2018 woonden zijn ouders beiden in [B] . In die maand is de moeder, zonder enig overleg met de vader en na een enkele aankondiging per mail, bijna 100 kilometer verderop gaan wonen. Wat de moeder betreft hoeft dat geen consequenties te hebben voor [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats noch zijn schoolgang. Zij is namelijk bereid [de minderjarige] elke dag in [B] naar school te brengen en ook weer op te halen.
Evenals de rechtbank en de raad vindt het hof dat echter niet in het belang van een 14-jarige jongen. Op die leeftijd is het belangrijk om na schooltijd de vrijheid te hebben om een eigen sociaal netwerk op te bouwen. Dat kan niet als [de minderjarige] hoofdzakelijk bij de moeder in Duitsland woont, en alle doordeweekse dagen 200 kilometer met zijn moeder in de auto zit. [de minderjarige] zijn (sociale) leven is overduidelijk in [B] waar ook de vader woont. Met de raad heeft het hof geen reden voor zorgen over [de minderjarige] in de thuissituatie bij de vader.
Nu de keuze van de moeder om naar Duitsland te verhuizen het praktisch onmogelijk heeft gemaakt om [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij haar te laten, heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] terecht gewijzigd en bij de vader bepaald.
5.6
Anders dan de moeder heeft betoogd, wijt het hof het zorgelijke beeld dat [de minderjarige] sinds de bestreden beschikking op school heeft laten zien niet aan zijn gewijzigde hoofdverblijfplaats, maar aan de lastige situatie waarin [de minderjarige] zich als gevolg van de strijd tussen zijn ouders bevindt. De complexe situatie zoals die door de verhuizing van de moeder is ontstaan vraagt zowel praktisch als emotioneel veel van hem. Gebleken is dat [de minderjarige] het afgelopen jaar in strijd met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling doordeweeks nog steeds veel bij de moeder in Duitsland is geweest, veelal zonder dat de vader hiervan vooraf op de hoogte is gebracht of dat diens toestemming is gevraagd. Los van de extra reistijd en energie die hem dat kost (in verband met overbelasting zijn de piano- en Chinese lessen al komen te vervallen), is dat niet goed voor [de minderjarige] . Hij moet weten waar hij aan toe is en wanneer hij bij wie is. Het hof benadrukt daarom het grote belang voor [de minderjarige] dat zijn ouders afspraken en beschikkingen naleven.
5.7
Nu de moeder inhoudelijk geen grieven heeft gericht tegen de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de bepaling dat zij er voor dient zorg te dragen dat [de minderjarige] in de weekenden kan deelnemen aan zijn basketbalwedstrijden en het beëindigen van de kinderalimentatie per 9 oktober 2018 behoeven deze punten geen verdere bespreking.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing met [de minderjarige] naar Duitsland en het vaststellen van een contactregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
9 oktober 2018, onder wijziging van de beschikking van 26 januari 2016 wat betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
C. Koopman, bijgestaan door D.M. Welbergen als griffier, en is op 1 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.