Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het aanvullend beroepschrift;
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2005, na de verhuizing van de moeder naar Duitsland. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarige naar Duitsland en wijziging van de hoofdverblijfplaats. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, na de verhuizing van de moeder. Het hof oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoeken tot vervangende toestemming voor verhuizing, omdat dit verzoek niet in hoger beroep kon worden gedaan. Het hof benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de verhuizing van de moeder naar Duitsland niet in het belang van de minderjarige is, gezien zijn sociale leven en school in [B].
Het hof concludeerde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige terecht bij de vader is vastgesteld, omdat de moeder's verhuizing de mogelijkheid voor de minderjarige om een sociaal netwerk op te bouwen in [B] zou belemmeren. De grieven van de moeder werden verworpen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.