In deze zaak gaat het om een verzoek van ouders tot wijziging van de voornaam van hun dochter, geboren in 2018 in België. De ouders, beiden wonende in België, hebben eerder verzocht om de voornaam van hun dochter te wijzigen in [B]. Dit verzoek werd gedaan bij de gemeente Den Haag en leidde tot een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft de inschrijving van de geboorteakte gelast en de wijziging van de voornamen toegestaan. Echter, de ouders hebben in hoger beroep aangegeven spijt te hebben van deze wijziging en willen dat hun dochter weer de naam [de minderjarige] krijgt.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de ouders in de gelegenheid gesteld hun standpunt toe te lichten. De moeder is verschenen met haar advocaat, mr. A.W. van Luipen. De ouders hebben aangevoerd dat zij door gewijzigde omstandigheden, waaronder de postnatale depressie van de moeder, tot de conclusie zijn gekomen dat de wijziging van de voornaam niet in het belang van hun dochter is. Het hof heeft overwogen dat de ouders geen processueel belang hebben om de eerdere beslissing van de rechtbank aan te tasten, omdat zij in eerste aanleg de beschikking hebben gekregen die zij aanvankelijk hebben verzocht. Het hof heeft hen daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek in hoger beroep.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de identiteit van de minderjarige en de zorgvuldigheid die vereist is bij naamswijzigingen. De ouders zijn erop gewezen dat zij, indien zij opnieuw een wijziging van de voornaam wensen, een nieuw verzoek kunnen indienen bij de bevoegde rechtbank. De beschikking is op 8 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar.