ECLI:NL:GHARL:2019:8179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
200.261.119
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging voornaam van minderjarige met betrekking tot Nederlandse rechtsmacht en toepasselijk recht

In deze zaak gaat het om een verzoek van ouders tot wijziging van de voornaam van hun dochter, geboren in 2018 in België. De ouders, beiden wonende in België, hebben eerder verzocht om de voornaam van hun dochter te wijzigen in [B]. Dit verzoek werd gedaan bij de gemeente Den Haag en leidde tot een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft de inschrijving van de geboorteakte gelast en de wijziging van de voornamen toegestaan. Echter, de ouders hebben in hoger beroep aangegeven spijt te hebben van deze wijziging en willen dat hun dochter weer de naam [de minderjarige] krijgt.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de ouders in de gelegenheid gesteld hun standpunt toe te lichten. De moeder is verschenen met haar advocaat, mr. A.W. van Luipen. De ouders hebben aangevoerd dat zij door gewijzigde omstandigheden, waaronder de postnatale depressie van de moeder, tot de conclusie zijn gekomen dat de wijziging van de voornaam niet in het belang van hun dochter is. Het hof heeft overwogen dat de ouders geen processueel belang hebben om de eerdere beslissing van de rechtbank aan te tasten, omdat zij in eerste aanleg de beschikking hebben gekregen die zij aanvankelijk hebben verzocht. Het hof heeft hen daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek in hoger beroep.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de identiteit van de minderjarige en de zorgvuldigheid die vereist is bij naamswijzigingen. De ouders zijn erop gewezen dat zij, indien zij opnieuw een wijziging van de voornaam wensen, een nieuw verzoek kunnen indienen bij de bevoegde rechtbank. De beschikking is op 8 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.119
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 472672)
beschikking van 8 oktober 2019
inzake
[verzoekster] ,en
[verzoeker],
beiden wonende te [A] (België),
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: gezamenlijk de ouders en ieder afzonderlijk de moeder respectievelijk de vader,
advocaat: mr. J.J. Boekhout te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 januari 2019 en 11 maart 2019 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 juni 2019;
  • een journaalbericht van mr. Boekhout van 9 september 2019 met producties 9 en 10.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 september 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.W. van Luipen, waarnemer van mr. Boekhorst.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn de vader en de moeder van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [A] (België). De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit, de vader heeft de Marokkaanse nationaliteit. [de minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Op 13 oktober 2018 hebben de ouders bij de gemeente Den Haag een verzoek ingediend tot inschrijving van de buitenlandse geboorteakte van [de minderjarige] .
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 18 december 2018, hebben de ouders verzocht de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag te gelasten de voornaam van [de minderjarige] te wijzigen in [B] .
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij beschikking van 17 januari 2019 heeft de rechtbank de ouders in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de bevoegdheid van de rechtbank en het op het verzoek toepasselijke recht, een en ander bezien in het licht van de Overeenkomst van Istanbul, die op 27 april 1962 voor Nederland in werking is getreden, en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de inschrijving gelast van de geboorteakte met nummer 0757 van het jaar 2018 betreffende [de minderjarige] , geboren [in]
2018 te [A] , België, in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, en de wijziging gelast van de voornamen van
[de minderjarige]in
[B], zodat zij zal zijn geheten: [B] .
4.3
Op 18 februari 2019 is de geboorteakte van [de minderjarige] ingeschreven in de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
4.4
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. Zij verzoeken het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor zover het betreft de naamswijziging te vernietigen, zodat hun dochter zal (blijven) heten [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Artikel 2 van de Overeenkomst inzake veranderingen van geslachtsnamen en voornamen (Overeenkomst van Istanbul), die voor (onder andere) Nederland vanaf 27 april 1962 geldt, bepaalt dat iedere Overeenkomstsluitende Staat zich verbindt om veranderingen van geslachtsnamen of voornamen niet toe te staan aan onderdanen van een andere Overeenkomstsluitende Staat, tenzij zij tevens eigen onderdanen zijn.
5.2
Artikel 10:20 BW bepaalt voorts dat de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit, ongeacht de vraag of hij nog een andere nationaliteit heeft, worden bepaald door het Nederlandse recht. Dit geldt ook indien vreemd recht van toepassing is op de familierechtelijke betrekkingen waarvan het ontstaan of het tenietgaan gevolg kan hebben voor de geslachtsnaam.
5.3
Ingevolge artikel 1:4 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan wijziging van de voornamen op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gelast door de rechtbank. In geval van wijziging van de voornamen van een buiten Nederland geboren persoon geeft de rechtbank die de beschikking geeft, voor zoveel nodig ambtshalve, hetzij een last tot inschrijving van de akte van geboorte, dan wel van de akte of de uitspraak, bedoeld in artikel 25g, eerste lid, hetzij de in artikel 25c bedoelde beschikking.
5.4
Uit de hiervoor onder 5.1 tot en met 5.3 vermelde artikelen volgt dat, nu de dochter van partijen de Nederlandse nationaliteit heeft, de Nederlandse rechter rechtsmacht op het onderhavige verzoek heeft en hierop Nederlands recht van toepassing is.
5.5
De ouders voeren in de toelichting op hun grief aan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor zij inmiddels hebben ingezien dat zij met de eerder verzochte voornaamswijziging van [de minderjarige] in [B] een fout hebben gemaakt. Zij stellen niet langer een voldoende zwaarwichtig belang te hebben bij het eerder bij de rechtbank gedane verzoek tot voornaamswijziging.
De moeder heeft, zo stellen zij verder, een postnatale depressie gehad, die tot gevolg heeft gehad dat de naam [de minderjarige] voor haar een negatieve lading had gekregen. De ouders waren ervan overtuigd geraakt dat zij hun dochter een verkeerde naam hadden gegeven. Zij meenden dat een naamswijziging het verdriet van de moeder zou laten verdwijnen en dat de moeder hierdoor zou genezen van haar depressie.
Na gesprekken met een psycholoog en medicatie verdween het verdriet bij de moeder en stabiliseerde de situatie. Inmiddels is geen sprake meer van een postnatale depressie. De ouders zijn nu ervan overtuigd dat zij een grote fout hebben gemaakt door de naam van hun dochter van [de minderjarige] in [B] te laten wijzigen en hebben spijt van de eerder verzochte naamswijziging. Achteraf zien de ouders in dat zij zich hebben laten leiden door de ziekte van de moeder. Er zijn niet langer redenen aanwezig om de identiteit van hun dochter op deze ingrijpende wijze te wijzigen. Hun dochter is bovendien bij iedereen bekend onder de naam [de minderjarige] en deze naam past ook bij haar.
De ouders menen dan ook dat geen zwaarwichtig belang aanwezig is voor de eerder verzochte voornaamswijziging, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Het is niet in het belang van [de minderjarige] dat haar naam wordt gewijzigd. Er dient uiterst zorgvuldig te worden omgegaan met haar identiteit, waarvan de door de ouders gekozen naam [de minderjarige] deel uitmaakt.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie is het rechtsmiddel van hoger beroep (in beginsel) niet gegeven aan de partij aan wie het inleidende verzoek geheel is toegewezen, met als doel die toewijzing ongedaan te maken, omdat die partij geheel of voor een deel van dat verzoek afziet.
Nu de ouders in eerste aanleg van de rechtbank de uitspraak hebben gekregen waarom zij hebben verzocht, is het hof van oordeel dat zij geen rechtens te respecteren processueel belang hebben om die beslissing in hoger beroep alsnog aan te tasten. Feiten en omstandigheden die dit anders maken zijn onvoldoende gesteld of gebleken. Het hof zal de ouders gelet daarop niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek in hoger beroep.
Het hof wijst de ouders nog erop dat zij, indien zij (opnieuw) wijziging van de voornaam van hun dochter wensen (nu van [B] in [de minderjarige] ), voor hen de mogelijkheid bestaat bij de daartoe bevoegde rechtbank een nieuw verzoek in te dienen op grond van wijziging van omstandigheden. Het volgen van deze weg brengt weliswaar mee dat niet kan worden voorkomen dat hun dochter in de administratie van de burgerlijke stand gedurende een korte periode onder de naam [B] ingeschreven zal blijven, maar dit is niet anders.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, C.J. Laurentius-Kooter en D.J.I. Kroezen, bij afwezigheid van mr. R. Krijger getekend door mr. C.J. Laurentius-Kooter, en is op
8 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.