ECLI:NL:GHARL:2019:8282

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
200.261.602/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep en proceskostenveroordeling in civiele zaak

In deze zaak heeft Hamer Holding B.V. hoger beroep ingesteld tegen Achmea Bank N.V. Het hoger beroep is niet doorgezet door Hamer Holding, die zich verzet tegen de proceskostenveroordeling die door Achmea is gevraagd. Hamer Holding stelt dat er nog niemand was gesteld voor Achmea en dat het verstek onterecht is gezuiverd na haar verzoek om royement. Het hof verwerpt dit argument, omdat het stelbriefje tijdig was ingediend en het verstek terecht is gezuiverd. Aangezien er geen eenparig verzoek om royement was, is de zaak aangehouden voor beraad over het royement van Achmea. Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat Hamer Holding geen memorie van grieven heeft ingediend. Hamer Holding wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Achmea, die zijn vastgesteld op € 741,- aan verschotten en € 537,- aan salaris voor de advocaat. De uitspraak is gedaan op 8 oktober 2019 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.602/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7164760)
arrest van 8 oktober 2019
in de zaak van:
Hamer Holding B.V.,
gevestigd te Almere,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
Hamer Holding,
advocaat: mr. A.G.P. van der Baan, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
Achmea Bank N.V.(voorheen h.o.d.n. Achmea Hypotheekbank N.V.)
ter zake h.o.d.n. Avéro Achmea,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Achmea,
advocaat: mr. R.J. Hoogeveen, kantoorhoudend te Almelo.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 7 november 2018 en 20 maart 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de appeldagvaarding van 18 juni 2019 (met één productie).
2.2
In de appeldagvaarding concludeert Hamer Holding tot vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter van 20 maart 2019 en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Achmea, met veroordeling van Achmea in de kosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
Op de eerstdienende dag (2 juli 2019) is Achmea niet verschenen en is tegen haar verstek verleend. Op dezelfde roldatum is aan Hamer Holding zes weken uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven.
2.4
Bij H2-formulier van 11 juli 2019 heeft mr. Hoogeveen zich gesteld voor Achmea.
2.5
Op de rol van 13 augustus 2019 heeft Achmea het verstek gezuiverd. Op deze roldatum heeft Hamer Holding royement gevraagd. Verder is aan Hamer Holding een nader uitstel van vier weken verleend en is de zaak verwezen naar de rol van 10 september 2019 voor het nemen van de memorie van grieven.
2.6
Op de rol van 10 september 2019 heeft Hamer Holding geen memorie van grieven genomen, waarop de rolraadsheer akte van niet-dienen heeft verleend. Achmea heeft bezwaar gemaakt tegen royement en vraagt een kostenveroordeling.
2.7
Bij brief van 11 september 2019 (met drie producties) heeft Hamer Holding gereageerd op het bezwaar van Achmea tegen het gevraagde royement.
2.8
De zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer en arrest is bepaald op heden, te wijzen op het griffiedossier.

3.De beoordeling

3.1
Hamer Holding heeft verzocht om haar niet - zoals Achmea heeft gevraagd - in de proceskosten te veroordelen. Volgens Hamer Holding heeft zij omstreeks 8 augustus 2019 met de heer [A] van GGN Gerechtsdeurwaarders (de procesgemachtigde van Achmea in eerste aanleg) besproken dat de procedure in hoger beroep zou worden beëindigd. Deze [A] zou het royement aan Achmea bevestigen. Vervolgens heeft Hamer Holding op de rol van 13 augustus 2019 om royement verzocht. Op dat moment was haar nog niet bekend of zich een advocaat had gesteld voor Achmea. Volgens Hamer Holding is het onjuist dat na het verzoek om royement het verstek alsnog is gezuiverd.
3.2
Het hof overweegt als volgt. Het stelbriefje van mr. Hoogeveen van 11 juli 2019 kon niet eerder dan op de rol van 13 augustus 2019 worden verwerkt. Zo is op laatstgenoemde datum het verstek gezuiverd. Wel was op het roljournaal al eerder zichtbaar (in ieder geval op 25 juli 2019 naar Hamer Holding zelf aangeeft) dat een stelbrief van Achmea was ontvangen en dat die op de rolzitting van 13 augustus 2019 zou worden verwerkt. Op 13 augustus 2019 is het verzoek om royement van Hamer Holding ontvangen. Aangezien dit niet een eenparig verzoek was, kon hierop niet meteen positief worden beslist en is de zaak verwezen naar de rol van 10 september 2019 voor (onder meer) beraad royement geïntimeerde.
3.3
Mr. Hoogeveen heeft zich als advocaat gesteld in de procedure en vertegenwoordigt in die hoedanigheid Achmea in het hoger beroep. Uit het bezwaar van mr. Hoogeveen blijkt dat Achmea niet kan instemmen met het royement. Hamer Holding stelt weliswaar over het royement een afspraak met een andere vertegenwoordiger van Achmea (de heer [A] ) te hebben gemaakt, maar zij onderbouwt dat verder niet zodat het hof daaraan voorbij gaat. Doordat het bezwaar tegen het royement te laat (want op 10 september 2019 ná 10:00 uur) is ingediend, wordt Hamer Holding niet in haar processuele belangen geschaad. Het uitblijven van een reactie namens Achmea had immers (bij gebreke van uitdrukkelijke instemming door Achmea) niet kunnen leiden tot verlening van het royement. Hooguit zou de zaak zijn doorgehaald, waarna Achmea de zaak opnieuw had kunnen opbrengen om arrest te vragen. Hamer Holding zou hierdoor mogelijk alleen maar méér kosten hebben moeten maken. Het hof gaat dan ook voorbij aan de tegenwerpingen van Hamer Holding.
3.4
Omdat de uitsteltermijnen voor het nemen van de memorie van grieven ongebruikt zijn verstreken, is het recht voor Hamer Holding om een memorie van grieven te nemen vervallen. Dit volgt uit art. 133 lid 4 Rv (dat geldt in geval van niet-digitaal procederen) in samenhang met art. 353 Rv en art. 1.7 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr). Nu Hamer Holding geen grieven heeft ontwikkeld tegen het bestreden vonnis en in aanmerking nemend dat dit vonnis niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hof Hamer Holding niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
3.5
Hamer Holding zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Achmea (salaris advocaat: ½ punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart Hamer Holding niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt Hamer Holding in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van Achmea tot aan dit arrest vast op € 741,- aan verschotten en op € 537,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 oktober 2019.