Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een man om omgang met een minderjarige. De man, die niet de biologische vader is van het kind, was eerder niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank Overijssel in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De man stelde dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind stond en beroept zich op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek, dat het recht op omgang met ouders en personen in nauwe persoonlijke betrekking regelt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2019 hebben zowel de man als de vrouw, de moeder van het kind, hun standpunten toegelicht. De man heeft betoogd dat hij tot eind 2017 contact heeft gehad met de minderjarige en dat hij in de veronderstelling verkeerde de biologische vader te zijn. De vrouw heeft deze stellingen gemotiveerd betwist en aangegeven dat de man nooit verantwoordelijk heeft willen zijn voor de zwangerschap en dat hij geen contact heeft gehad met de minderjarige sinds de geboorte.
Het hof heeft geconcludeerd dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking die recht geeft op omgang. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader is en dat hij geen aangifte van de geboorte heeft gedaan. De contacten tussen de man en de minderjarige zijn niet van zodanige aard dat deze recht geven op omgang. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van de man tot omgang is afgewezen.