ECLI:NL:GHARL:2019:8468

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
200.242.955/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een lening door Kredietbank Nederland en de gevolgen van contractsvrijheid

In deze zaak heeft appellant, wonende te [A], in eerste aanleg gevorderd dat de Kredietbank Nederland wordt veroordeeld om hem een lening van € 5.000,- te verstrekken. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen op grond van het beginsel van contractsvrijheid. Appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigt het oordeel van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat de algemene informatie die Kredietbank verstrekt via haar brochure en website niet kan worden gelijkgesteld met een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst. Daarnaast benadrukt het hof dat Kredietbank de plicht heeft om overkreditering te voorkomen, wat inhoudt dat de financiële situatie van de leningaanvrager altijd moet worden getoetst voordat een lening kan worden verstrekt. Het bewijsaanbod van appellant wordt als niet ter zake dienend beschouwd, omdat het niet voldoet aan de eisen die gelden in hoger beroep. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van appellant af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.242.955/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6128127)
arrest van 15 oktober 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen
Stichting Kredietbank Nederland,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Kredietbank,
advocaat: mr. M.P.C. Breeuwer, kantoorhoudend te Tynaarlo.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 23 januari 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 april 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd en hiertoe de stukken overgelegd. Arrest is bepaald op heden. Het hof zal hierbij geen acht slaan op de producties van Kredietbank bij memorie van antwoord, aangezien [appellant] geen gelegenheid heeft gehad om hierop te reageren. Uit wat hierna volgt, zal blijken dat Kredietbank hierdoor niet in haar processuele belangen wordt geschaad.
3 De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
Kredietbank verstrekt geldleningen aan particulieren, zowel persoonlijke leningen als zogenoemde sociale leningen. De sociale leningen worden verstrekt op basis van overeenkomsten met gemeenten. De prospectus van Kredietbank met betrekking tot persoonlijke leningen luidt onder meer:
"(...)
Acceptatie
Op basis van uw regelmatige vaste inkomen en uw vaste lasten berekenen wij uw afloscapaciteit. Dit is het bedrag dat u maandelijks kunt missen voor het aflossen van uw lening. Als de Kredietbank u geen lening kan verstrekken, ontvangt u hiervan schriftelijk bericht.
De Kredietbank hanteert de volgende criteria voor het verstrekken van een lening
Inkomsten
Bij de berekening van uw afloscapaciteit wordt uitsluitend uitgegaan van uw vaste inkomen. Eventueel wordt het inkomen van uw partner bij de berekening betrokken.
Lasten
Uiteraard zijn bij de bepaling van uw afloscapaciteit ook de vaste lasten van belang. Een aantal lasten geeft u aan op het aanvraagformulier persoonlijke lening, zoals de woonlasten, energielasten. en de lopende verplichtingen. Voor het overige gaat de Kredietbank uit van ervaringsgegevens.
Kredietwaardigheid
Bij de beoordeling van uw kredietwaardigheid berekent de Kredietbank het bedrag dat u maandelijks kunt missen voor het aflossen van uw lening. Hier bij baseren wij ons op de werkelijke gegevens of de normen van het NIBUD. Daarnaast wordt bij het BKR opgevraagd of u leningen heeft of heeft gehad en of u deze leningen goed heeft terugbetaald. Ook is het van belang dat het aannemelijk is dat uw inkomen gedurende de looptijd van de lening niet omlaag gaat.
(...)"
3.3
[appellant] heeft op 13 januari 2017 een aanvraag bij Kredietbank ingediend voor een lening van € 2.500,- ten behoeve van de financiering van een wasmachine en een medische ingreep. Ten tijde van deze aanvraag woonde [appellant] in [B] . De gemeente Apeldoorn is niet aangesloten bij Kredietbank voor schuldhulpverlening en/of sociaal bankieren (het verstrekken van sociale leningen). Kredietbank heeft, nadat zij informatie had ingewonnen over de financiële positie van [appellant] , de aanvraag op 15 februari 2017 afgewezen.
3.4
Bij brief van 17 februari 2017 heeft [appellant] zich hierover bij Kredietbank beklaagd en tevens meegedeeld dat hij een bedrag van € 3.500,- wil lenen. Bij brief van 28 februari 2017 heeft Kredietbank in reactie daarop aan [appellant] onder meer meegedeeld:
"(...)
Uit uw bankafschriften van 14 november 2016 t/m 8 februari 2017 constateren wij:
  • Dat u geen achterstand heeft bij Energie Direct, wel zien wij dat de maandtermijn achteraf wordt betaald.
  • Dat u gemiddeld ca. € 175,- per maand uitgeeft aan loterijen. Gezien de hoogte van uw inkomen speelde dit niet mee in de beoordeling van de lening aanvraag. Mevrouw [C] wilde dit echter wel benoemen, i.v.m. de constatering van de overige achterstanden.
  • Dat er een betalingsregeling met CZ is geweest, dc maandpremie achteraf wordt betaald en op 8 februari 2017 de premie over januari nog niet was betaald.
  • Dat er een betalingsregeling met [D] is geweest, de huur achteraf wordt betaald en op 8 februari 2017 de huur over december 2016 en januari 2017 nog niet was betaald.
Wij constateren ook dat er bij de maandelijkse ontvangst van uw inkomen (rond de 23e van de maand) nog maar nauwelijks saldo op uw bankrekening is, terwijl wij ook constateren dat dan nog niet alle vaste lasten zijn betaald. Op 8 februari 2017 bedraagt het saldo nog slechts € 121,79. Dit betekent dat u geen enkele financiële ruimte heeft de achterstanden bij CZ en [D] in te lopen. Kredietverlening vinden wij daarom niet verantwoord en blijven bij ons besluit uw aanvraag voor een lening van netto € 3.500,= niet toe te kennen.
(...)"
3.5
Omstreeks februari 2017 heeft Stadsbank Apeldoorn aan [appellant] een lening verstrekt van € 2.500,-.
3.6
In het vervolg van de behandeling van de klacht van [appellant] heeft Kredietbank bij brief van 13 juni 2017 aan [appellant] meegedeeld:
"(...)
In uw mail van 2 juni jl. wordt door u opgemerkt dat een saldo op een willekeurige dag bepalend zou zijn voor de toewijzing van een lening. In onze brief van 28 februari jl. geven wij aan dat is geconstateerd dat er nog maar nauwelijks saldo overblijft voor het betalen van uw vaste lasten na ontvangst van uw inkomen, hierbij wordt een saldo genoemd. Naast deze constatering spelen ook de vier overige in onze brief genoemde constateringen mee in ons besluit om u geen lening toe te wijzen. Wij blijven bij dit besluit.
(...)"
3.7
Nadien is [appellant] verhuisd naar [A] . De gemeente Amersfoort is aangesloten bij Kredietbank voor sociale kredietverlening.
3.8
In oktober 2017 heeft [appellant] een lening van € 5.000,- aangevraagd bij Kredietbank. Per e-mail van 31 oktober 2017 heeft Kredietbank laten weten de beoordeling van deze aanvraag op dat moment nog niet te kunnen afronden.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Kredietbank wordt veroordeeld om aan hem een geldlening van € 5.000,- te verstrekken op gangbare voorwaarden, alsmede om de statuten en acceptatievoorwaarden te verstrekken, met veroordeling van Kredietbank in de proceskosten.
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 23 januari 2018 de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis van de kantonrechter van 23 januari 2018 en alsnog toewijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van Kredietbank in de kosten van beide instanties. Hiertoe heeft [appellant] twee grieven ontwikkeld.
5.2
Grief 1bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat het in deze zaak niet gaat om een zogenaamd sociaal krediet, maar om een reguliere kredietverlening in de vorm van een persoonlijke lening. [appellant] stelt dat hij een aanvraag heeft ingediend voor een sociaal krediet.
Grief 2keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van [appellant] afstuit op het beginsel van contractsvrijheid en het oordeel dat er geen wettelijke of andere regel is die Kredietbank kan dwingen een overeenkomst met [appellant] aan te gaan. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de bijzondere maatschappelijke positie van Kredietbank. Op grond van die maatschappelijke functie rust op Kredietbank een bijzondere zorgplicht ten aanzien van het verstrekken van krediet aan particulieren. Deze zorgplicht heeft Kredietbank geschonden. Ook is de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij gegaan dat Kredietbank publiekelijk kredieten aanbiedt aan personen die daarvoor bij commerciële banken niet in aanmerking komen. Deze publieke aanbieding schept verwachtingen en daarmee verplichtingen voor Kredietbank. [appellant] is op de aanbieding ingegaan en hij voldoet naar eigen zeggen aan de voorwaarden. Hierdoor rust op Kredietbank de verplichting om een lening te verstrekken, aldus tot zover [appellant] .
5.3
Het hof leest in de beide grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die door [appellant] reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat het beginsel van contractsvrijheid in de weg staat aan toewijzing van de vordering van [appellant] die erop neerkomt dat Kredietbank ertoe wordt verplicht om hem een krediet van € 5.000,- te verstrekken, en neemt die motivering over. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
[appellant] kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat hij is ingegaan op de publieke aanbieding van Kredietbank en dat Kredietbank hierdoor verplicht is hem een lening te verstrekken. Deze opvatting komt erop neer dat [appellant] door de enkele aanvraag van een lening overeenstemming met Kredietbank tot stand zou kunnen brengen. [appellant] miskent aldus dat de algemene informatie die Kredietbank in haar brochure en op haar website verstrekt, niet op één lijn kan gesteld worden met een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst zoals bedoeld in art. 6:217 lid 1 BW. Bovendien gaat [appellant] eraan voorbij dat de zorgplicht van een professioneel kredietverstrekker meebrengt dat de door de aanvrager van een lening verstrekte (inkomens)gegevens worden geverifieerd om overkreditering te voorkomen (HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR: 2018:2298).
5.5
Zoals blijkt uit de in 3.4 aangehaalde brief, heeft Kredietbank gemotiveerd betwist dat [appellant] voldoet aan de voorwaarden. Op [appellant] rust op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat hij aan de voorwaarden voor een lening voldoet. [appellant] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in algemene termen aangeboden bewijs te leveren. Bewijslevering is naar het oordeel van het hof echter niet aan de orde. Bij een regulier krediet als hier aan de orde, is geen sprake van een uitgebreide motiveringsplicht van de Kredietbank waarom het gevraagde krediet niet, of ook niet ten dele, kan worden verleend. Het bewijsaanbod is daarom niet ter zake dienend, omdat zelfs indien zou komen vast te staan dat [appellant] voldoet aan de voorwaarden, er op Kredietbank geen contacteringsplicht rust. Bovendien is het bewijsaanbod van [appellant] onvoldoende specifiek (zie onder meer HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009), zodat hij ook op die grond niet tot bewijslevering zou worden toegelaten.
5.6
Wat betreft zijn vordering tot het verstrekken van statuten en acceptatievoorwaarden heeft [appellant] in hoger beroep geen nieuwe stellingen ingenomen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] geen grondslag heeft gesteld op grond waarvan Kredietbank hem een afschrift van haar statuten en acceptatievoorwaarden zou moeten verstrekken en neemt die motivering over.
5.7
De slotsom luidt dat de grieven falen en dat de vorderingen van [appellant] door de kantonrechter terecht zijn afgewezen. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Kredietbank (salaris advocaat: 1 punt in tarief I).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter van 23 januari 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van Kredietbank tot aan deze uitspraak vast op € 726,- aan verschotten en op € 759,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 oktober 2019.