ECLI:NL:GHARL:2019:8521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
200.254.904/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en benoeming van een bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij de rechthebbende onder bewind is gesteld. De rechthebbende, geboren in 1930, had op 2 oktober 2018 verzocht om onderbewindstelling, maar trok dit verzoek op 16 november 2018 in. De kantonrechter heeft echter op 22 november 2018 de onderbewindstelling en benoeming van een bewindvoerder goedgekeurd. De rechthebbende heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij zij primair verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en subsidiair om de benoeming van de bewindvoerder te herzien.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2019 is de rechthebbende verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook de belanghebbenden en de bewindvoerder waren aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende, ondanks haar verzoek tot intrekking, in eerste aanleg heeft gekregen wat zij heeft verzocht. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft besloten tot onderbewindstelling, gezien de geestelijke en lichamelijke toestand van de rechthebbende, en dat het hoger beroep niet dient om een eerder verzoek ongedaan te maken. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.904
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7254232)
beschikking van 15 oktober 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.A.H. Boom te [B] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [B] ,
verder te noemen: [belanghebbende] ,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [C] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Als informant is aangemerkt:
[de informant],
wonende te [D] ,
verder te noemen: [de informant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 21 februari 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2019 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. [belanghebbende] is verschenen. Namens de bewindvoerder zijn verschenen [E] en [F] . [de informant] is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot, aan wie het hof bijzondere toegang heeft verleend.
2.3
Op de mondelinge behandeling heeft [E] een stuk overgelegd, te weten een indicatiebesluit van het CIZ van 24 juli 2018.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1930.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 2 oktober 2018, is op naam van de rechthebbende verzocht tot onderbewindstelling.
3.3
De bewindvoerder heeft zich bereid verklaard te worden benoemd tot bewindvoerder.
3.4
In een e-mailbericht van de rechthebbende van 16 november 2018 gericht aan het bewindsbureau van de rechtbank Gelderland, staat onder meer:
“Via deze mail vraag ik tot intrekking van de aanvraag bewindvoerder. Ik was overvallen en wist niet precies wat dit betekende voor mij. Mijn familie is pas vorige week op de hoogte gesteld en staat mij bij in deze zaak. Ook is [de informant] gevraagd de gestarte procedure in te trekken.”

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
  • de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand;
  • de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd;
  • de jaarbeloning van de bewindvoerder vastgesteld overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
  • de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op een bedrag van € 519,40, exclusief BTW; en
  • bepaald dat de bewindvoerder uiterlijk 22 augustus 2023 middels het daarvoor bestemde formulier de vijfjaarlijkse evaluatie moet indienen.
4.2
De rechthebbende is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De rechthebbende verzoekt het hof (het hof begrijpt:)
primairde bestreden beschikking geheel te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek af te wijzen of als ingetrokken te beschouwen,
subsidiairde bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de benoeming van de bewindvoerder betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, [belanghebbende] te benoemen tot bewindvoerder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Artikel 1:432 lid 1 BW bepaalt dat instelling van het bewind kan worden verzocht door de rechthebbende, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner dan wel andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en in de zijlijn tot en met de vierde graad, degene die ingevolge artikel 1:253sa of 1:253t BW het gezag over de rechthebbende uitoefent, zijn voogd, zijn curator als bedoeld in titel 16 en zijn mentor als bedoeld in titel 20.
Artikel 1:432 lid 2 BW bepaalt dat instelling van het bewind voorts kan worden verzocht door het openbaar ministerie en door de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of die aan de rechthebbende begeleiding biedt.
5.3
De rechthebbende voert met haar eerste grief aan dat het verzoek tot instelling van bewind is geïnitieerd door [de informant] en dat de rechthebbende hiervan pas op 2 november 2018 kennis heeft genomen tijdens een gesprek met de juridisch medewerker bij de rechtbank. Vervolgens heeft de rechthebbende de rechtbank op 16 november 2018 verzocht haar verzoek te herroepen, zodat de bestreden beschikking van 22 november 2018 volgens de rechthebbende niet gegeven had mogen worden.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [de informant] , de voormalig mantelzorger van de rechthebbende, de bewindvoerder heeft benaderd en dat vervolgens een gesprek heeft plaatsgevonden waarbij de bewindvoerder, de rechthebbende en [de informant] aanwezig waren. Tijdens dat gesprek heeft [de informant] het formulier ‘Verzoek tot onderbewindstelling en/of instelling van mentorschap’ ingevuld. Dat formulier is besproken en is door de rechthebbende ondertekend. Het verzoek is opnieuw besproken tijdens het gesprek met de juridisch medewerker bij de rechtbank. Tijdens dit gesprek heeft de rechthebbende niet te kennen gegeven dat zij niet (meer) achter het verzoek zou staan. Gelet hierop is het hof van oordeel dat moet worden aangenomen dat de rechthebbende heeft verzocht om instelling van het bewind.
5.5
[belanghebbende] , de neef van de rechthebbende, is na het gesprek met de juridisch medewerker door [de informant] op de hoogte gesteld van het verzoek tot instelling van het bewind. [belanghebbende] heeft vervolgens bij de rechtbank geïnformeerd naar de mogelijkheid het verzoek in te trekken, waarna hij met de rechthebbende het onder 3.4 genoemde e-mailbericht heeft opgesteld. Vóór zijn contact met de rechthebbende over het verzoek tot instelling van het bewind, heeft [belanghebbende] sinds 2016 geen contact gehad met de rechthebbende en was hij niet op de hoogte van haar lichamelijke en geestelijke toestand. Zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [belanghebbende] voordat [de informant] hem daarvan in november 2018 op de hoogte stelde, niet wist dat de rechthebbende in een verpleeghuis woont en dat hij niet bekend was met het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 24 juli 2018. Uit dit indicatiebesluit volgt dat de rechthebbende voor onbepaalde tijd in aanmerking komt voor het zorgprofiel ‘Beschermd wonen met intensieve dementiezorg’ in verband met dementie en diverse lichamelijke klachten.
5.6
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden minder waarde moet worden toegekend aan het e-mailbericht van 16 november 2018 dan aan het ingediende verzoek tot instelling van het bewind. Gelet hierop moet worden aangenomen dat het verzoek van de rechthebbende tot onderbewindstelling (met benoeming van de bewindvoerder) aan de kantonrechter voorlag, ondanks het e‑mailbericht. De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking overeenkomstig dit verzoek beslist. Dit betekent dat de rechthebbende in eerste aanleg heeft gekregen waarom zij heeft verzocht. Volgens vaste rechtspraak dient het hoger beroep er niet toe om een partij de mogelijkheid te geven de toewijzing van zijn of haar verzoek ongedaan te maken. Om die reden dienen de verzoeken van de rechthebbende in hoger beroep te worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 november 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, M.H.F. van Vugt en H. Phaff, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 15 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.