ECLI:NL:GHARL:2019:8523

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
200.257.427/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing afgewezen in hoger beroep met betrekking tot zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de moeder vervangende toestemming kreeg om met de kinderen te verhuizen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M. Kieft, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. A.C.W. Duiveman, verweer voerde en de beschikking wilde bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 september 2019, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was ook vertegenwoordigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun twee minderjarige kinderen, die bij de moeder wonen. De ouders hebben een ouderschapsplan ondertekend waarin de zorg- en opvoedingstaken zijn geregeld. De vader is van mening dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is en verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en om de toestemming voor verhuizing van de moeder af te wijzen. De moeder stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar nieuwe relatie en dat de huidige regeling goed functioneert.

Het hof oordeelt dat de verzoeken van de vader deels slagen. De moeder krijgt geen toestemming om te verhuizen, omdat het belang van de kinderen bij bestendigheid en continuïteit in hun huidige omgeving zwaarder weegt dan de persoonlijke wensen van de moeder. Het hof bekrachtigt de zorgregeling zoals deze in het ouderschapsplan is vastgelegd, met enkele aanpassingen voor de vakanties en feestdagen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.427-01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 225992)
beschikking van 15 oktober 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Kieft te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 februari 2019 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad met producties, ingekomen op 8 april 2019;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Kieft van 11 juni 2019 met producties F tot en met I;
  • een journaalbericht van mr. Duiveman van 4 augustus 2019 met producties 1 tot en met 9;
  • een journaalbericht van mr. Kieft van 29 augustus 2019 met één productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 september 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [A] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
Op 25 oktober 2018 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Partijen hebben de gevolgen van hun uiteengaan geregeld in het door beiden op
25 oktober 2018 ondertekende ouderschapsplan.
3.3
Bij beschikking van 18 juni 2019 heeft dit hof (onder zaaknummer 200.257.427-02) de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en tussen hen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de vervangende toestemming aan de moeder om te verhuizen.
4.2
Bij de bestreden – in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
I. inzake het recht van de minderjarige kinderen op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende regeling vastgesteld:
  • in de even weken verblijft [de minderjarige2] van vrijdag 8.30 uur tot zaterdag 13.00 uur bij zijn vader en [de minderjarige1] van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 13.00 uur;
  • in de oneven weken verblijft [de minderjarige2] van vrijdag 8.30 uur tot zondag 16.00 uur bij zijn vader en [de minderjarige1] van vrijdag 14.00 uur tot zondag 16.00 uur;
  • tijdens de zomervakantie zijn [de minderjarige2] en [de minderjarige1] de eerste drie weken bij moeder en de laatste drie weken bij vader;
  • de verdeling van de schoolvakanties vindt plaats in onderling overleg;
  • Pasen en Pinksteren worden gekoppeld aan het weekend bij wie de kinderen dan volgens de regeling zijn;
  • op Vaderdag zijn de kinderen bij vader. Op Moederdag zijn de kinderen bij moeder;
  • [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zullen tijdens Oud en Nieuw, om en om bij de ouders zijn;
  • [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zullen tijdens de Kerstdagen een dag bij vader zijn en een dag bij moeder,
met dien verstande dat de moeder in het kader van deze zorg- en contactregeling de moeder [de minderjarige2] en [de minderjarige1] naar vader brengt en de moeder de kinderen na afloop van de omgang bij de vader ophaalt;
II. de moeder vervangende toestemming verleent om per 1 augustus 2019 met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van [A] naar [C] te verhuizen en de kinderen daar in te schrijven op een school,
en voorts het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de zorgregeling en grief II ziet op de verleende vervangende toestemming om te verhuizen.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en:
I. als zorgregeling vast te stellen de namens de vader in punt 5. van het in eerste aanleg ingediende verzoekschrift omschreven regeling;
II. verdeling van vakanties- en feestdagen vast te stellen zoals verzocht in punt 12. van het in eerste aanleg ingediende verzoekschrift;
III. het verzoek tot vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [C] af te wijzen, dan wel te bepalen dat de kinderen met ingang van de datum waarop de moeder verhuist hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vader,
kosten rechtens.
4.4
De moeder voert daartegen verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5.3
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.4
De vader meent dat een meer gedetailleerde zorgregeling nodig is vanwege de verstoorde verstandhouding tussen partijen. Hij wenst uitbreiding van de omgangsregeling. Volgens de vader is het ouderschapsplan onder druk tot stand gekomen, omdat hij anders geen gezamenlijk gezag zou krijgen en de moeder dan zonder zijn toestemming zou kunnen verhuizen naar [C] .
De moeder gaat, volgens de vader, niet uit van het belang van de kinderen, maar handelt geheel vanuit haar eigen wensen.
Het aanbod van de raad om onderzoek te doen is door rechtbank zonder deugdelijke motivering gepasseerd, aldus nog steeds de vader.
5.5
De moeder voert daartegenover aan dat partijen op het punt van de weekendregeling overeenstemming hebben. Ten aanzien van de verdeling van de feestdagen en vakanties hebben partijen afspraken in onderling overleg gemaakt die in het ouderschapsplan zijn vastgelegd, zodat vakanties kunnen worden afgestemd met elkaar en met hun respectieve werkgevers. De gemaakte afspraken tussen partijen wijken af van hetgeen de vader nu verzoekt.
De moeder betwist dat de vader het ouderschapsplan onder druk heeft getekend en dat zij niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld.
De rechtbank hoeft, zo stelt zij ten slotte, niet te motiveren waarom zij is voorbijgegaan aan het aanbod van de raad om onderzoek te doen.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt ten aanzien van de vakantieregeling. Zij zijn het er over eens dat de door de vader voorgestelde vakantieregeling zal gelden, met dien verstande dat het partijen vrij staat om in onderling overleg daarvan af te wijken. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Het hof zal hetgeen partijen op dit punt zijn overeengekomen vastleggen in deze beschikking. In zoverre slaagt grief I.
5.7
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken buiten de vakanties hebben partijen geen overeenstemming bereikt. Het hof is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de regeling zoals partijen die zijn overeengekomen in het door hen opgestelde ouderschapsplan. De vader heeft, hoewel dat op zijn weg lag gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder van zijn stelling dat het ouderschapsplan onder dwang tot stand is gekomen, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de juistheid van zijn stelling blijkt. Niet is weersproken dat de door partijen overeengekomen zorgregeling goed verloopt en dat de kinderen baat hebben bij de huidige structuur van die regeling en de voortzetting daarvan. Grief I faalt in zoverre.
vervangende toestemming verhuizing
5.8
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.9
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.1
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
  • verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.11
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.12
Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.13
De vader voert in de toelichting op zijn tweede grief het volgende aan. De rechtbank is in haar beslissing voorbijgegaan aan de geldende criteria voor verhuizing, zoals hiervoor vermeld onder 5.10. De toestemming voor verhuizing is verleend op basis van zeer summiere informatie van de moeder. Volgens de vader is het onduidelijk op welke grond de rechtbank de noodzaak om te verhuizen heeft aangenomen. De nieuwe relatie van de moeder is pas in september 2018 gestart. Alleen al vanwege dit korte tijdsbestek, acht de vader de beslissing van de rechtbank onbegrijpelijk.
Verder onderbouwt de moeder volgens de vader niet waarom zij niet in de omgeving van haar huidige woonplaats [A] kan werken. Hoewel zij stelt dat zij inmiddels een arbeidsovereenkomst heeft in [C] , blijkt het te gaan om werkzaamheden via een uitzendbureau.
Verder heeft de moeder het co-ouderschap van haar nieuwe partner niet onderbouwd, die het volgens haar noodzakelijk maakt om te verhuizen naar [C] . Onduidelijk is ook waarom de nieuwe partner gebonden zou zijn aan [C] .
Als gevolg van de verhuizing naar [C] , dat op 67 kilometer afstand van [A] ligt en waarvoor de reistijd ongeveer één uur bedraagt, zijn geen doordeweekse contacten tussen de vader en de kinderen meer mogelijk of contacten van de vader met de school van de kinderen. Ook het contact met familieleden en met de twee volwassen zoons van de vader zullen door een verhuizing naar [C] worden bemoeilijkt.
De vader betwist dat hij [de minderjarige1] niet als volwaardig kind accepteert. [de minderjarige1] is volgens de vader geworteld in [A] . Op school gaat het goed met hem en hij heeft veel vriendjes in de omgeving van de woning van de vader.
De raad heeft bedenkingen geuit tegen de verhuizing, maar de rechtbank is daaraan ten onrechte voorbijgegaan, aldus de vader.
5.14
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek door de raad te gelasten.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [C] te verhuizen, dient te worden afgewezen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De wens van de moeder om te verhuizen naar [C] is overwegend ingegeven door haar persoonlijke wens om daar een nieuw leven met haar nieuwe partner te kunnen opbouwen. Het hof is het met de moeder eens dat zij op zich zelf recht en belang heeft om te verhuizen en haar leven opnieuw in te richten en acht de wens van de moeder om te verhuizen ook begrijpelijk. Het belang van de moeder dient echter afgewogen te worden tegen de andere relevante belangen.
Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen is gelegen in bestendigheid, in die zin dat het in hun belang wordt geacht dat zij (in ieder geval voorlopig) op hun huidige school in [A] blijven en het contact met hun vriendjes en vriendinnetjes in hun huidige omgeving kunnen blijven voortzetten.
De relatie van de moeder dateert volgens de vader pas van september 2018. Hoewel de moeder ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij haar partner inmiddels tweeënhalfjaar kent, acht het hof deze relatie, ook indien wordt uitgegaan van de door haar gestelde duur van die relatie, nog dusdanig pril dat het belang van de kinderen op dit moment niet is gebaat bij een verhuizing naar [C] , met alles wat daarbij komt kijken. Het hof denkt bij dit laatste aan de zeer aanzienlijke reistijd tussen [C] en [A] (ongeveer één uur enkele reis), die nodig zou zijn om de omgang tussen de vader en de kinderen te effectueren. Verder valt te verwachten dat, zoals de vader begrijpelijkerwijs stelt, als gevolg van een dergelijke verhuizing de doordeweekse contacten tussen de vader en de kinderen en/of de contacten van de vader met de school van de kinderen minder frequent of zelfs in het geheel niet meer mogelijk zullen zijn. Dit acht het hof onwenselijk.
Het is het hof verder niet gebleken dat voor de moeder, afgezien van haar wens met haar nieuwe partner te gaan samenwonen, een noodzaak bestaat om te verhuizen naar [C] . Dat de moeder aan de slag kan bij een nieuwe werkgever in [C] , maakt het voorgaande niet anders, nu niet is gebleken dat zij dit - al dan niet via een uitzendbureau - ook niet zou kunnen in [A] .
Evenmin leidt het co-ouderschap van de nieuwe partner en het eigen bedrijf van die partner in [C] tot het oordeel dat aan de moeder reeds nu toestemming moet worden verleend voor verhuizing. Gebleken is dat de partner en de moeder hun relatie op dit moment zodanig hebben vormgegeven dat de partner doordeweeks en in het weekend regelmatig naar [A] komt en dat de moeder en de kinderen in het weekend regelmatig naar [C] gaan.
Ook hetgeen de moeder voor het overige heeft aangevoerd weegt naar het oordeel niet op tegen het belang van de kinderen bij bestendigheid op dit moment. Gelet op al het voorgaande slaagt grief II.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven ten dele. Het hof zal de bestreden beschikking deels vernietigen en deels bekrachtigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 februari 2019, voor zover het betreft de aan de moeder verleende toestemming om van [A] naar [C] te mogen verhuizen, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de moeder alsnog af;
vernietigt voormelde beschikking, voor zover het betreft de zorg- en opvoedingsregeling tijdens de vakanties en feestdagen, en opnieuw beschikkende:
stelt vast als verdeling van de vakanties- en feestdagen:
Even jaar Oneven jaar
Voorjaarsvakantiemoeder vader
Meivakantieeerste week vader eerste week moeder
tweede week moeder tweede week vader
Zomervakantieeerste drie weken moeder eerste drie weken vader
laatste drie weken vader laatste drie weken moeder
Herfstvakantievader moeder
Kerstvakantieeerste week vader eerste week moeder
tweede week moeder tweede week vader
Koningsdagvader moeder
Pasenmoeder vader
Hemelvaartsdagmoeder vader
Pinksterenvader moeder
Eerste Kerstdagvader moeder
Tweede Kerstdagmoeder vader
Oud en Nieuwmoeder vader
met dien verstande dat het partijen vrijstaat in onderling overleg van het voorgaande af te wijken;
bekrachtigt voormelde beschikking op het punt van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder, voor zover deze niet ziet op de vakanties en feestdagen zoals hiervoor vermeld, aldus dat, conform hetgeen partijen zijn overeengekomen in het ouderschapsplan:
- [de minderjarige2] in de even weken van vrijdag 8.30 uur tot zaterdag 13.00 uur en [de minderjarige1] van vrijdag 14.00 uur tot zaterdag 13.00 uur bij de vader verblijft ;
- [de minderjarige2] in de oneven weken van vrijdag 8.30 uur tot zondag 16.00 uur en [de minderjarige1] van vrijdag 14.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijft.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R. Krijger en D.J.I. Kroezen en is op 15 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.