Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 9 mei 2015 om 16:24 uur op de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De betrokkene voert aan op het trottoir te hebben stilgestaan om te laden en lossen en te beschikken over een ontheffing daartoe. Dagelijks staan op dat trottoir veel voertuigen zonder een ontheffing terwijl die bestuurders niet worden beboet. De verbalisant heeft de betrokkene ook niet eerst in de gelegenheid gesteld om haar voertuig te verplaatsen. Voorts ontkent de betrokkene dat er sprake was van hinderlijk stilstaan. Het trottoir ter plaatse is zeer breed en daarom konden de voetgangers met gemak om het voertuig heenlopen. Tot slot is de betrokkene van mening dat de sanctie wegens haar geringe draagkracht niet in stand kan blijven.
3. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, staat vast dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof, gelet op het gevoerde verweer, te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
4. Voor de beoordeling of de oplegging van de sanctie in het onderhavige geval billijk is, is van belang of de gedraging onder het bereik van de ontheffing valt.
5. Het dossier bevat een afschrift van de ontheffing voor het verrichten van laad en losactiviteiten op - onder andere - het trottoir van de Oudezijds Voorburgwal. De ontheffing is verstrekt voor het voertuig met het kenteken als genoemd onder 1. Verder bevat het dossier door de betrokkene overgelegde foto's.
6. Het dossier bevat voorts een aanvullend proces-verbaal waarin de verbalisant, onder meer, het volgende verklaart:
''Op uw vraag kan ik antwoorden dat de ontheffing achter de voorruit was geplaatst. Aan de ontheffing zijn bepaalde regels gesteld waar men aan dient te voldoen indien men de ontheffing gebruikt. Het voertuig stond geparkeerd op een zeer smal trottoir. De voetgangers moesten hun weg vervolgen over de rijbaan waardoor de vrijheid van het verkeer, in dit geval de voetgangers, in het geding kwam. In de bijlage van de ontheffing wordt duidelijk gesteld dat indien gebruik wordt gemaakt van de ontheffing dat er ruimte overblijft voor de voetgangers. Dit was niet het geval, ook wordt in deze bijlage vermeld dat het voertuig niet hinderlijk geparkeerd mag staan.''
7. De ontheffing ziet op het stilstaan op het trottoir om te laden en lossen. Het hof stelt vast dat uit de verklaring van de verbalisant geen feiten of omstandigheden blijken op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er sprake was van parkeren. Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat - zoals steeds is verklaard door de betrokkene - er sprake was van laden en lossen. De gedraging valt in zoverre onder het bereik van de ontheffing.
8. Het hof stelt voorts vast dat aan de ontheffing de voorwaarde is verbonden dat bij gebruikmaking voldoende ruimte dient te resteren voor voetgangers. Ter beoordeling ligt nu de vraag of deze voorwaarde in acht is genomen.
9. De betrokkene heeft haar stelling dat geen sprake was van hinderlijk stilstaan onderbouwd met foto's. Op deze foto's staat het voertuig van de betrokkene echter niet afgebeeld. Evenmin blijkt dat deze foto's zijn genomen op het moment van de gedraging. Nu de betrokkene haar stelling niet op een andere wijze heeft onderbouwd, ziet het hof in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de doorgang voor voetgangers op het trottoir volledig was geblokkeerd. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat niet is voldaan aan deze voorwaarde. De betrokkene kan zich gelet hierop niet op de ontheffing beroepen.
10. De stelling van de betrokkene dat andere bestuurders niet zijn beboet, wordt begrepen als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het hof overweegt dat van schending van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de betrokkene slechts dan sprake zou zijn, indien zonder geldige reden ten nadele van de betrokkene zou zijn afgeweken van het met betrekking tot gedragingen als de onderhavige geldende beleid (HR 11 april 2000, 474-99-V; zie ook onder meer Hof Leeuwarden 8 oktober 2003, LJN AM5326, WAHV 03/00598, VR 2004, 19). Daarvan is niet gebleken. Dat er mogelijk andere bestuurders - om wat voor reden dan ook - gevrijwaard zijn gebleven van een sanctie bij soortgelijke gedragingen als de onderhavige, betekent niet dat in dit geval, waarin vaststaat dat de gedraging is verricht, een sanctie achterwege zou moeten blijven. Het verweer faalt.
11. Ten aanzien van de stelling dat de verbalisant zonder waarschuwing een sanctie heeft opgelegd, overweegt het hof dat de bevoegdheid van een verbalisant om, indien een gedraging is verricht, af te zien van het opleggen van een sanctie, discretionair van aard is. Die discretionaire bevoegdheid houdt in dat de betreffende ambtenaar een zekere ruimte heeft om te beslissen of hij volstaat met een waarschuwing dan wel een sanctie oplegt. In het onderhavige geval heeft de verbalisant afgezien van het geven van een waarschuwing. Niet is gebleken dat de verbalisant in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, niet tot oplegging van de sanctie heeft kunnen komen. Dit verweer slaagt niet.
12. Het hof overweegt tot slot dat op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de hoogte van de sanctie voor elke gedraging is vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. De betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag van de sanctie, gelet op haar financiële omstandigheden, onevenredig is.
13. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de opgelegde sanctie achterwege te laten dan wel te matigen. De beslissing van de kantonrechter zal dan ook worden bevestigd.