ECLI:NL:GHARL:2019:898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.200.848
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Van Schuijlenburg
  • Mr. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over verkeerssanctie en hoorplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 1 september 2016 een verkeerssanctie had opgelegd aan de betrokkene. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de verkeersveiligheid niet de enige grondslag is voor het opleggen van sancties en dat de overheid het boetestelsel gebruikt om de begroting sluitend te krijgen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 31 januari 2019 geoordeeld dat de ernst van het feit een belangrijke factor is bij het bepalen van de hoogte van het sanctiebedrag, maar dat andere factoren ook een rol kunnen spelen. De beroepsgrond van de gemachtigde werd verworpen, omdat het hof vaststelde dat de officier van justitie het administratief beroep ten onrechte als kennelijk ongegrond had aangemerkt. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de officier van justitie niet gehouden was om de betrokkene of diens gemachtigde te horen, hoewel dit niet op de juiste gronden was gebeurd. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden, en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging en de rol van de ernst van de overtreding bij het opleggen van sancties.

Uitspraak

WAHV 200.200.848
31 januari 2019
CJIB 194278277
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 1 september 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 28 augustus 2018 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De griffier van de rechtbank heeft het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter aan de griffier van het hof toegestuurd.

Beoordeling

1. Nu door de griffier van de rechtbank alsnog het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter is toegestuurd, faalt de klacht van de gemachtigde van de betrokkene hierover.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert als eerste grond tegen de beslissing van de kantonrechter aan dat de kantonrechter heeft miskend dat de hoorplicht is geschonden door de officier van justitie. De officier van justitie heeft het administratief beroep ten onrechte als kennelijk ongegrond aangemerkt.
3. De kantonrechter heeft overwogen dat de officier van justitie het administratief beroep terecht als kennelijk ongegrond heeft aangemerkt en daarom mocht worden afgezien van het horen. De kantonrechter heeft in dit verband, zakelijk weergegeven, overwogen dat horen niet vereist is gelet op de omstandigheid dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden en er geen nader onderzoek is verricht.
4. In beginsel dient de officier van justitie de indiener van een beroepschrift in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Daarvan kan, gelet op artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), slechts in de daar vermelde uitzonderingsgevallen worden afgezien.
5. Het hof stelt vast dat, in tegenstelling tot hetgeen de kantonrechter hieromtrent heeft geoordeeld, geen sprake is van een kennelijk ongegrond beroep aangezien de officier van justitie, blijkens de motivering van zijn beslissing, de informatie in het dossier heeft geraadpleegd. In een dergelijk geval is er geen sprake van een kennelijk, dat wil zeggen: aanstonds blijkens, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is, ongegrond beroep.
6. Het hof stelt evenwel vast dat in administratief beroep niet is verzocht om te worden gehoord. Gelet hierop mocht de officier van justitie op grond van artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Awb van het horen afzien.
7. Gelet hierop heeft de kantonrechter terecht, zij het niet op de juiste grond, geoordeeld dat de officier van justitie niet gehouden was om de betrokkene of diens gemachtigde te horen. Dit bezwaar leidt niet tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
8. Als tweede grond stelt de gemachtigde dat de overheid het boetestelsel gebruikt om de begroting sluitend te krijgen. Niet wordt voldaan aan artikel 3:3 van de Awb en artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, nu niet slechts de verkeersveiligheid aan het opleggen van de sanctie ten grondslag ligt.
9. In zijn arrest van 21 juni 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2016:4986, heeft het hof uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften afgeleid dat bij de bepaling, bij Algemene maatregel van bestuur, van de hoogte van het sanctiebedrag de ernst van het feit een factor is die van belang is maar dat niet kan worden geoordeeld dat andere factoren daarbij geen rol kunnen spelen. Gelet hierop treft deze beroepsgrond geen doel.
10. De beslissing van de kantonrechter zal worden bevestigd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7. is overwogen zal het hof dit doen met verbetering van gronden.
11. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.