ECLI:NL:GHARL:2019:9333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
21-000900-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000900-19
Uitspraak d.d.: 1 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 februari 2019 met parketnummer
16-706290-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans ingeschreven en verblijvende in [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.S. Korteling, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 februari 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte (kort gezegd) ter zake van de onder 1. diefstal met geweld en bedreiging met geweld, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving; 3. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
4. diefstal met braak,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis voor het overige te worden bevestigd.

Oplegging van straf

De feiten
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zijn vader thuis heeft overvallen en dat hij daarbij geweld heeft gebruikt. Verdachte was vermomd, heeft zijn vader op de grond gegooid, geboeid, hem op een stoel getild, daaraan vastgebonden en tape over zijn mond geplakt. Verdachte heeft vervolgens de portemonnee van zijn vader gepakt, met daarin contant geld, de pinpas en pincode. Hij gaf de pas aan zijn wachtende (ex-)vriendin, die met de pinpas de limiet heeft verhoogd. Verdachte heeft zijn vader geboeid en met tape over zijn mond achter gelaten en is vervolgens met diens auto vertrokken. Verdachte heeft kort daarna meermaals geprobeerd te pinnen met de pinpas van zijn vader maar dat is hem niet gelukt. Met het contante geld dat verdachte had buit gemaakt, heeft hij drugs gekocht.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal met braak bij zijn oud-werkgever. Uit diens bedrijfspand heeft verdachte een Ford Transit, een pons- en knipmachine, een aggregaat, gereedschap en een navigatiesysteem meegenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten en feit 4 met dien verstande dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft bij haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, het over verdachte uitgebrachte pro justitia rapport waarin wordt geadviseerd de feiten verdachte volledig toe te rekenen en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij de advocaat-generaal ervan uitgaat dat het door verdachte gebruikte geweld niet als ‘licht geweld’ kan worden aangemerkt maar als ‘ander geweld’.
Het standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren te hoog is. Verdachte heeft daarbij aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de traumatische gebeurtenissen in zijn jeugd en de rol die zijn vader daarin heeft gespeeld. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat in strafverminderende zin dient mee te wegen de proceshouding van verdachte, de oriëntatiepunten van het LOVS, waarbij de verdediging het door verdachte gebruikte geweld aanmerkt als ‘licht geweld’, het strafblad van verdachte waarop feiten met een geweldscomponent al lange tijd niet meer voor komen, de invloed van de duur van de detentie op de beslissing over het gezag over zijn dochter, het feit dat de werkgever die verdachte bestolen heeft barmhartig is jegens verdachte en hem zelfs een baan heeft aangeboden en dat verdachte door de inrichtingspsycholoog wordt bestempeld als een model gedetineerde.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft zijn vader in zijn woning, een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, overvallen. Het hof rekent het verdachte aan dat hij, in zijn zoektocht naar financiële middelen om zijn drugsverslaving te bekostigen, jegens een oudere man geweld heeft gebruikt en dat hij, toen hij eenmaal gevonden had wat hij wilde hebben, hem in hulpeloze toestand heeft achter gelaten.
Verdachte heeft daarnaast ingebroken bij zijn voormalig werkgever. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen schade en overlast veroorzaakt, hij heeft ook het vertrouwen beschaamd van een persoon die hem welwillend was en hem eerder financieel terzijde had gestaan.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS. Bij overval op een woning waarbij ‘licht geweld’ is gebruikt, is als oriëntatiepunt vermeld een gevangenisstraf van drie jaren en indien sprake is van ‘ander geweld’ een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. De oriëntatiepunten omschrijven licht geweld als ‘een enkele ruk/duw zonder noemenswaardig letsel’. Het hof is gelet op die omschrijving van oordeel dat het door verdachte gehanteerde geweld meer is dan ‘licht geweld’ in de betekenis die het LOVS daar in deze omstandigheden aan geeft. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de straffen die gewoonlijk worden opgelegd in zaken waarin het gehanteerde geweld vergelijkbaar is met het in de huidige zaak toegepaste geweld. Gelet daarop is het hof van oordeel dat ten aanzien van het feitencomplex, waarbij sprake was van een woningoverval, een wederrechtelijke vrijheidsberoving en een poging diefstal een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden is.
Bij inbraak in een bedrijfspand met recidive vermeldt het LOVS oriëntatiepunt een gevangenisstraf van tien weken en bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf van vier maanden. Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 12 september 2019 blijkt dat verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal, waarvan een enkele keer met braak. Het hof rekent het verdachte ten aanzien van dit feit aan dat hij het vertrouwen van de persoon die hem zeer welwillend was, op een dergelijke wijze heeft geschonden. Dit werkt in strafverzwarende zin mee.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het pro justitia rapport van 6 december 2018. Het rapport houdt daaromtrent in dat de slachtofferkeuze bepaald werd door de woede die verdachte jegens zijn vader ervoer, maar dat het toegepaste geweld instrumenteel was. In het rapport wordt geadviseerd de verdachte de feiten volledig toe te rekenen. Uit dit rapport en uit het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat er sprake is van een zekere mate van verwevenheid van de woede die verdachte jegens zijn vader koesterde, vanwege de gebeurtenissen in zijn jeugd, met de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal dit niet als strafverminderend aanmerken, omdat er gelet op de complexiteit van deze verhouding slechts oppervlakkig zicht op is verkregen en de belangrijkste drijfveer voor het plegen van de feiten niet voort lijkt te komen uit de negatieve gevoelens van verdachte jegens zijn vader, maar, naar ook uit het hiervoor genoemde rapport blijkt, uit het financieren van drugs. Het hof ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding de verstoorde relatie tussen verdachte en zijn vader als een strafverminderende omstandigheid aan te merken. Ook de overige door de verdediging genoemde omstandigheden zijn niet van dien aard dat zij in strafverminderende zin meewerken.
Alles afwegende acht het hof voor alle feiten een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63, 282, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 1 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.