ECLI:NL:GHARL:2019:9391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
001049-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing bevel dadelijke uitvoerbaarheid contactverbod in strafzaak

In deze beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 5 november 2019, wordt een verzoek behandeld tot opheffing van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van een contactverbod dat eerder was opgelegd aan de verzoeker. De verzoeker was eerder door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een contactverbod van twee jaar, na een veroordeling voor bedreiging en brandstichting. Het contactverbod was opgelegd met de bedoeling om de slachtoffers te beschermen. De verzoeker heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, waardoor het vonnis niet onherroepelijk is. Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker aanwezig waren.

De advocaat-generaal stelde dat het verzoek niet in raadkamer behandeld had moeten worden, maar ter terechtzitting. Het hof verwierp dit standpunt en oordeelde dat de behandeling in raadkamer terecht was. Vervolgens beoordeelde het hof of het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van het contactverbod terecht was gegeven. Het hof concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de verzoeker zich na de veroordeling opnieuw belastend had gedragen ten opzichte van de slachtoffers. De lange periode tussen de feiten en de uitspraak, zonder nieuwe strafbare feiten, leidde het hof tot de conclusie dat er geen ernstig rekening mee gehouden hoefde te worden dat de verzoeker opnieuw een strafbaar feit zou plegen of zich belastend zou gedragen. Daarom werd het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid opgeheven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003594-18
AV-nummer: 001049-19
Uitspraak d.d.: 5 november 2019
Beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, op het verzoek ex artikel 38v, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de strafzaak tegen:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Bij schrijven van 9 september 2018 is namens verzoeker verzocht om de opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel, zoals bevolen en bepaald bij het vonnis van
12 juni 2018 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 22 oktober 2019, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en namens verzoeker mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam.
Beoordeling van het verzoek
Verzoeker is bij vonnis van 12 juni 2018 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, onder parketnummer 16-256682-17 ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren. Voorts is als maatregel een contactverbod opgelegd, voor de duur van 2 jaren. Dit contactverbod houdt in dat verzoeker gedurende 2 jaren op geen enkele wijze
- direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De politierechter heeft bij dit vonnis de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen.
Verzoeker heeft tegen het vonnis tijdig hoger beroep ingesteld zodat het vonnis niet onherroepelijk is. Het hoger beroep is aanhangig onder parketnummer 21-003594-18. Een zittingsdatum in hoger beroep is nog niet bepaald.
Verzoeker verzoekt het hof het bevel tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel op te heffen. Daartoe is onder meer aangevoerd, kort samengevat, dat niet is voldaan aan het criterium van artikel 38v, vierde lid, Sr. Concrete aanwijzingen dat daaraan is voldaan, ontbreken. Bovendien heeft de politierechter niet gemotiveerd waarom dit wel het geval zou zijn.
De advocaat-generaal heeft zich in de raadkamer primair op het standpunt gesteld dat de raadkamer niet bevoegd is om het verzoek te behandelen. Volgens de advocaat-generaal had dit verzoek zo spoedig mogelijk ter terechtzitting van het hof moeten worden aangebracht.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. Daartoe stelt het hof vast dat verzoeker door de advocaat-generaal is opgeroepen om ter zake van het onderhavige verzoek te verschijnen in voornoemde raadkamer van het hof. Dit is, naar het oordeel van het hof, gelet op artikel 21, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) terecht gebeurd, nu er geen bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de beslissing door het hof op de terechtzitting is voorgeschreven.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen, nu niet duidelijk is welk belang verzoeker heeft bij de opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid, terwijl de slachtoffers daarbij wel belang hebben.
Artikel 38v Sr, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel - in dit geval het contactverbod - is gegeven in overeenstemming met het bepaalde bij artikel 38v, vierde lid, Sr.
Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Het hof acht in dit verband van belang dat uit het dossier noch uit de documentatie van verzoeker blijkt dat verzoeker zich na de datum waarop het feit zou zijn gepleegd, te weten van 9 mei 2017 en vóór het wijzen van het vonnis op 12 juni 2018, schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten of zich belastend heeft gedragen ten aanzien van de personen genoemd in de maatregel. De lengte van die periode acht het hof zodanig lang dat er geen ernstig rekening mee gehouden moest worden dat verdachte zich opnieuw belastend jegens een bepaald persoon of bepaalde personen zou gedragen of een strafbaar feit zou plegen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het bij voornoemd vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van het als maatregel opgelegde contactverbod moet worden opgeheven.
BESLISSING
Het hof:
Heft op het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van het als maatregel opgelegde contactverbod, gegeven bij het vonnis van 12 juni 2018, van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, parketnummer 16-256682-17.
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.P.G.A. Arntz, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend.